De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBrieven van een Haagsch meisje.IX.Lieve Ciel...
Nu we toch samen de Holl: Lelie lezen, en je dus in de correspondentie gezien hebt die opmerking van onze redactrice over pensions en over de veeleischendheid van zoo heel veel dames, die voor weinig geld heel veel verlangen, moet ik je toch eens schrijven van mijn eigen ondervindingen op dat gebied, toen ik dezen winter en-pension was, zooals je weet, terwijl tante en Jetteke reisden. - O, je leert het leven van zoo'n heel anderen kant zien, als je zoo'n tijdje alleen bent en op zoo'n pension-manier leeft! We waren met ons achten, een Indische meneer en mevrouw, van wien niet veel anders te zeggen valt, dan dat ze twee drukke maar leuke kinderen hadden, een ex-leerares, een juffrouw die het thuis in een kleine stad niet kon vinden, vanwege haar nuttigheids-drang, een muziek-onderwijzeresje, en natuurlijk mijn eigen persoontje.... De nuttige juffrouw en de ex-leerares waren vaste inwoonsters. 't Muziek-onderwijzeresje kwam na mij, en liet zich weinig uit over haar verdere plannen. Ik had zielsmeelijden met haar, omdat ze den heelen dag moest sjouwen voor haar lessen, en het gerammel op de piano aanhooren van gewoonlijk totaal van aanleg ontbloote kinderen. Ze zag er afgetobd en armoedig uit, zoo echt als iemand die moeite heeft haar fatsoenlijke-armoede te verbergen. De nuttige juffrouw gaf haar altijd terechtwijzingen in den geest van: U moet méér wandelen voor Uw gezondheid.... U moet een fiets koopen - - en dergelijke ondoordachte praat meer, heel goed voor menschen die niets te doen hebben dan voor hunne dierbare gezondheid zorgen en over het daarvoor noodige geld kunnen beschikken, maar die in zoo'n geval als dit allemachtig hard klinken.... O Ciel, die ‘nuttige’ juffrouw! Wat een serpent voor haar omgeving, speciaal voor die arme mevrouw die het pension hield! Die scheen uitgesloten te zijn van haar behoefte zich aan ‘de menschheid te wijden’, want in dat arme mensch scheen ze gemakshalve geen mensch te zien maar slechts een voorwerp om beurtelings haar slecht humeur aan te koelen en haar zuinigheid, liever gezegd gierigheid, aan uit te laten. - Je moest het gezicht zien waarmee ze b.v. 's ochtends | |
[pagina 74]
| |
de boter proefde, dan een vies gezicht trok, dan nog eens wéér proefde, en dan informeerde, of die wel heusch natuurboter was en geen margarine.... Zoodra mevrouw vervolgens rustig achter het theeblad zat, begon ze een opsomming van aanmerkingen op het kamerdoen, op 't stof-afnemen van de meid, op de kachel die niet hard genoeg brandde, enz., enz. En o wee, als ze een invitatie kreeg om bij de een of andere kennis te komen eten; dan hadt je elken dag 't zelfde gezanik op nieuw: ‘Mevrouw, ik ga van middag uitdineeren.... Kan dat nu niet worden afgetrokken van m'n pension....?’ De arme mevrouw, een officiers-weduwe met een paar kinderen die ze nog moest opvoeden, kreeg dan een kleur van rechtmatige ergernis, en zei.... ‘Maar juffrouw van Duyn, U wéét toch dat ik het er nooit aftrek, bij geen enkelen gast.... Ik heb 't U vooraf gezegd toen U huurde....’ ‘Ja, ik weet wel... Maar ik dacht maar... Ik ga zóóveel uit... 't Is op die manier voor U al héél voordeelig...’ En dan zuchtte ze met een verongelijkt gezicht, alsof mevrouw het pension niet in de éérste plaats begonnen was om er voordeel van te hebben. En na een paar minuten opperde ze weer voor zich heen stekelig-venijnig... ‘Op zoo'n manier is 't voor mij eigenlijk meer schade dan voordeel om eens ergens gevraagd te worden... Je kunt de fooi ook nog geven... Maar natuurlijk, mijn familie en kennissen zullen óók denken dat het wordt afgetrokken....’ En dan moet je haar ondertusschen hooren tegen ons aan tafel, - midden in tusschen haar gesar en geplaag van mevrouw, - over de ‘kleinheid’ van haar moeders leven thuis, en over haar eigen ‘drang’ om te helpen, die haar gedreven had al dat ‘kleinzielige’ van voor je zelf leven den rug te keeren, en zich te wijden aan 'n ‘nuttiger’ werkkring! Nu, nuttig is ze dan ook zeer. 's Ochtends om 8 uur begint het al met een of andere kliniek, waar ze een dokter helpt met receptjes-geschrijf, of zoo iets ‘nuttigs’ van dien aard, waarmee zoo'n man geloof ik van zijn kant meent 'n goed werk te doen, door de arme zich vervelende juffertjes quasi wat bezigheid te geven. - Verder is ze secretaresse en penningmeesteresse van 'n half dozijn hoogst nuttige ‘vereenigingen,’Ga naar voetnoot*) en het restje van haar tijd besteedt ze aan het zich ‘ontwikkelen’, door het volgen van 'n Cursus in de Engelsche letterkunde, en het 's avonds na-draven van alle lezingen over Vrouwenkiesrecht enz., enz., die hier talloos gehouden worden door dames van haar slag. Eens kwam er bericht, dat haar moeder zonder meid zat, en bovendien zich niet recht wel voelde... ‘Gaat U er niet heen?’ - vroeg ik... Zij keek mij vernietigend aan, en vroeg of ik dacht dat ze voor ‘meid wou spelen.’ - Zie je, Ciel-lief, dáár heb je nu de ware ‘nuttigheid’! Je ouders, en iedereen die je thuis noodig heeft, den rug toedraaien en aan hun lot overlaten, om je in een groote stad, waar ze je best missen kunnen, op te dringen in alle ‘vereenigingen’ en bij alle ‘vergaderingen’; en dan ondertusschen je naaste omgeving teisteren en plagen en het leven onaangenaam maken... Op een anderen keer vond ik mevrouw in tranen. Eerst wou ze niet zeggen wat ze had. Maar eindelijk kwam 't er uit. Betje, 'n uitstekende werkmeid, had haar de dienst opgezegd. Onze nuttige juffrouw had 'm dat weer geleverd. Haar ‘maatschappelijk werk’ bracht mee Betje zóólang vóór te houden, dat ze in een of andere ‘grooteluis’-dienst wel meer kon verdienen dan in een pension, dat deze ten slotte, hoewel ze al drie jaar bij mevrouw in dienst is geweest, voor de verleiding bezweek, en, met goed gevolg, uitging op een voorname ‘betrekking’ bij een familie met ‘vier booien’ en een koetsier en een huisknecht, zooals ze in triomf, na te zijn gehuurd, kwam meedeelen aan mevrouw... Die ‘nuttigheid’, - die de arme mevrouw in het ongerief bracht, en hoogst waarschijnlijk ook niet dient tot Betjes geluk, want, terwijl mevrouw heel goed en lief met haar omging, is het de vraag waar en hoe zoo'n knap jong ding nu terecht komt, in een groot huishouden met allerlei Haagsche verleiding - werd mij te machtig. En ik viel er onze beminnelijke huisgenoote aan tafel over aan... ‘Valt het u heelemaal niet in, dat de arme mevrouw op die manier het slachtoffer is van Uw nuttig-knoeien, uit gebrek aan wezenlijke bezigheid,’ - riep ik. Ze keek wit van nijdigheid, en zei dat ik haar beleedigde, en ze me dus niet kon antwoorden. Maar, langs me heen, opdat ik toch kon profiteeren van haar ‘hooge levensopvatting’, legde ze uit aan de ex-leerares, | |
[pagina 75]
| |
dat ‘je plicht meebrengt je te wijden aan de belangen van het volk’. - - 't Muziek-onderwijzeresje, dat gewoonlijk niet meepraatte, opperde schuchter: ‘Maar mevrouw is nu toch het slachtoffer. En Betje had het heusch heel goed hier’... ‘Om zulke details kan je je niet bekommeren, als je werkt voor de groote zaak van de menschheid’! Met die oppervlakkige phrase werd de juiste opmerking hooghartig beantwoord. - - Ik kon niet nalaten haar nog eens toe te bijten: ‘Uw moeder, die thuis geen meid heeft, en mevrouw-hier schijnen niet te behooren tot “de menschheid.”’ - - Maar mevrouw, die net binnenkwam, wierp me een smeekenden blik toe. Als ik het wezen boosmaakte, en ze van woede wegliep, dan was mevrouw een vaste huisgenoote kwijt, en daarmee zou ik, uit finantieel oogpunt, meer kwaad dan goed stichten. - - Nu enfin, van dat pension leven vertel ik je nog wel eens meer... Het wordt nu tijd te eindigen. Ik moet je alleen nog maar even waarschuwen, dat je, in geval je logeerbezoek bij ons doorgaat, je wel moogt wapenen met een ondoordringbaar harnas, een paar pistolen, en andere middelen om je te beschermen tegen Haagsche gekken, of misdadigers die gemakshalve voor gek wenschen door te gaan. Want het wordt een mooie gekkenboel bij ons, zoo van lieverlede. Je herinnert je immers nog wel dien vreeselijken moord in de Boschjes, op die arme mevrouw K., door Marius Brouwer. Wel, alles-welbeschouwd schijnt dat in de oogen van onze justitie maar 'n kleinigheidje te zijn, een zenuwstoringtje, waarvoor je een jaartje, bij wijze van ‘proef’, naar een krankzinnigengesticht gaat,... en voilà tout. Wel heeft de man-zelf verklaard voor de rechters, dat hij niet zeker is of hij 't niet wéér zal doen een volgenden keer. Maar enfin, dat komt er minder op aan, naar het schijnt! Als er weer een slachtoffer gevallen is, dan zal het altijd nog vroeg genoeg zijn hem eens weer, voor een jaartje, op te sluiten, als ‘proef’. Stel je voor wat een geruststellend vooruitzicht voor al de gedegenereerden en willoozen en misdadigers, die heden ten dage welig tieren in ons vaderlandje.... Als er een boos opzet in hun hersenen opkomt, als ze de wilskracht missen zichzelf te beheerschen, of ook, als ze lust gevoelen, onder het heden ten dage zoo gemakkelijk voor te wenden mom van ‘krankzinnig’, een of ander afschuwelijk boevenstuk uit te voeren, dan kunnen ze, met het voorbeeld van Marius Brouwer voor oogen, dat gerust doen, want ze worden met de meest mogelijke égards behandeld door justitie en doktoren, en van alle kanten bekeken en ondervraagd en onderzocht, of er niet een achterdeurtje op te vinden is om de lieve stakkerdjes ontoerekenbaar te verklaren, en de zachtste en kortste straf op hen toe te passen die maar uit te vinden is... Op die manier wordt het wezenlijk een pretje voor je zelf, als je kunt bewijzen eens 'n zenuw-ziekte of een zenuw-behandeling te hebben ondergaan, die je een vrijbrief geeft in de oogen van Justitia tot het begaan van alle schanddaden en laagheden die in je opkomen! En omgekeerd wordt het een lastig en voor je zelf bepaald schadelijk iets, wanneer je gezond bent naar ziel en lichaam, en het ongeluk hebt daardoor te zijn aangewezen tot de onbeschermde minderheid, die heden ten dage dient tot prooi aan de overgroote zoogenaamd-zenuwzieke meerderheid. - Daarom, ik herhaal je nog eens, kom goed-gewapend bij ons in den Haag. Want, als je wandelt of boodschappen doet, loop je de meest mogelijke kans een of anderen Marius Brouwer tegen het lijf te loopen, die je, om een hem zelf niet duidelijke reden (ik zou zeggen, uit louter lust tot kwaad-doen), op een laaghartige wijze van je leven berooft. En terwijl er dan voor je moordenaar een menigte ‘bewijzen’ zullen worden aangevoerd voor zijn ontoerekenbaarheid, terwijl er allerlei specialiteiten zullen worden bijeengeroepen om na te gaan, of de lieve engel toch, als het maar eenigszins mogelijk is, op de een of andere wijze kan worden verontschuldigd met ziekte of zenuwzwakte, blijft er voor jou - die grof-besnaard genoeg waart van noch zenuwziek noch gedegenereerd te zijn, - gansch en al geen excuus. Jij bent gezond, jij hebt voor zoover ik weet nooit een officieel-geconstateerden aanval gehad van de tijdskwaal: zenuwen. Wat verbeeldt jij je dus wel, dat men voor jou veiligheid en jou wandel-genoegens op den openbaren weg voorzorgen zou nemen, of je zou bijstaan als je wordt lastig gevallen door die lieve, beklagenswaardige moordenaartjes! Die kunnen 't immers niet helpen, dat ze ‘ziek’ zijn, de arme engeltjes! Met die stumpertjes moet je medelijden hebben, omdat de beminnelijke stakkerds aan zoo'n lastige kwaal lijden van graag eens iemand die hun niets doet verraderlijk over hoop te steken! Maar waarom blijf jij, gezond-mensch, niet thuis! Waarom breng je die lieve schep- | |
[pagina 76]
| |
seltjes, die zenuwziek in de Boschjes wandelen, ook in zoo'n ongepaste verzoeking, door je met je gezonde tegenwoordigheid op hun weg te plaatsen. Blijf jij thuis, en sluit je op, daarvoor ben jij een gezond, niet-gedegenereerd mensch.! De Boschjes, de wandelingen, gansch het openbare leven behoort heden ten dage niet toe aan de gezonden, en aan hen die dat wezen willen, maar aan de zieken, (of die er gemakshalve voor willen doorgaan). Begrijp dat wel, lieve Ciel, want de geschiedenis van Marius Brouwer is daar om het je te bewijzen....Ga naar voetnoot*)
Steeds je LOUT. |
|