voor dat tijdschrift bijdragen lever. Ik onderteeken nooit voluit, doch ieder weet wie Annie K.-D. is. Uw ellenlang onbeschaamd schelden op mijn zoogenaamde lafheid valt dus in 't water, zoo u ziet.
Wat uwe bewering aangaat dat 't niet fair is, beschuldigingen uit te brengen zonder namen te noemen, wel mijnheer van Vleuten, 't is volstrekt mijne bedoeling niet geweest persoonlijk te worden, slechts wilde ik bestaande toestanden schetsen, echter daar u zoo vuur en vlam spuwt over mijn stukje, zou ik gaan denken ‘wie de schoen past trekke hem aan.’ -
En verbeeldt u, dat men elkanders ondeugden in couranten en geschriften ging uitbazuinen; 't zou een mooie boel worden, eindigend met een bloedigen burgeroorlog.
't Is werkelijk naïef van u, maar op uw leeftijd - u was immers 30 jaar in Indiö - op zijn minst genomen belachelijk. -
Het spijt mij voor u, dat u te velde moet trekken tegen zoo'n heirleger van schrijvers en schrijfsters die het allen wat de moraliteit in Indië betreft, met mij eens zijn, me dunkt u moet zich wel bedroevend eenzaam gevoelen.
Maar - wanneer u dan zoo heel alleen staat in uw opinie, rijst dan de vraag niet eens bij u op ‘heb ik het monopolie wel van de waarheid? Of heeft u 't zich zelf maar wijs willen maken?
Als een bewijs, dat mijn bewering kan staven, wil ik u iets melden indien u dat na een verblijf van 30 jaren in de tropen nog niet weet.
Hoe komt men aan het woord noodzakelijkkwaad, dat alleen op Indië van toepassing is?
En welke gevangene in Europa is het geoorloofd een vrouw bij zich te hebben tegen betaling, en waarom heeft hier in Indië ieder soldaat een inlandsche meid; waarvan de kinderen door het Gouvernement worden opgevoed? Toch zeker niet tot amusement van de Staat, maar omdat èn klimaat èn toestanden zulks noodzakelijk maken. 't Is een erkend feit dat de hartstochten hier meer opgewekt worden dan in gematigder luchtstreken, vooral ook door het vrij eentonige van het Indische leven. Verveling is met recht des duivels oorkussen.
Wat uw bewering over de toestanden in den Haag aangaat - ik ken die niet... - echter 't komt mij niet zoo onbegrijpelijk voor. 's Gravenhage is tegenwoordig klein Insulinde - alles wat uit Indië komt, trekt naar de residentie, 't Kan dus zeer wel mogelijk zijn dat 't daar even erg is als hier. (U zegt 't hoor, ik wasch mijn handen in onschuld).
Wat nu 't kunstgenot betreft, degustibus non est disputandum... trouwens de eene is vlugger tevreden dan de ander. - Ik geniet niet van concerten in de Stadstuin hier, noch die bij Versteegh enz. in Batavia - een enkel concert hier door dilettanten gegeven, kan wel eens zeer goed zijn - doch dit zijn uitzonderingen op den regel. Ronzebons is hier schering en inslag... of u 't hooren wilt of niet. Litteratuur, Mr. van Vleuten... toe komt u als 't u belieft even naar Indië terug om de bibliotheken na te zien, daarna kunt u weer naar den Haag terugkeeren, gerust.
Waar vindt u musea? Ik zie ze niet. -
Wel verrijzen er steeds groote smerige pakhuizen, volgepropt met peper, koffie, klappers, u.s.w. Is dat soms kunst?
Wat echter de kroon spant uit uw indigne, neen uit uw verregaand onbeschoft, onopgevoed schrijven, is de zin waarin u mij ohne weiteres voor een leugenares uitmaakt, daar waar u in twijfel trekt de waarheid van mijn verhaal van de receptie en den Chinees. De naam van het meisje zou ik niet gaarne aan uw onwaardige pen prijsgeven, doch den naam van den Chinees zal ik u zeggen ‘Tio Lie Giok’, richt u tot hem en schaam u dan diep, dat u een dame op dergelijke manier heeft durven beleedigen.
Wat 't werken hier betreft - daar behoeft u mij heusch geen nieuws van te vertellen, mijn man, die ingenieur is, werkt vaak van 8-half 7, dat is geen kleinigheid in Indië. Ik meen echter dit onderwerp niet aangeroerd te hebben!
Wat ten slotte uw nederbuigendheid betreft, waar u uw leedwezen uitdrukt over de plaatsing van mijn stukje, ach Mr. van Vleuten laat dit gerust aan onze Redactrice over, Freule de Savornin Lohman heeft heusch uw oordeel niet noodig. Me dunkt dat moet u bekend zijn.
Hiermede heb ik alles gezegd wat er op uw fraai epistel te antwoorden viel, verder geschrijf van u zal door mij onbeantwoord blijven.
Mevrouw KÖHLER-DIEHL.
Soerabaja, 16 April '05.
Noot redactrice. Indien de schrijfster van dit Ingez: stuk niet zoo ver weg woonde, had ik haar zéér zeker verzocht den krassen toon van haar schrijven hier en daar vooral in den aanhef, wat te matigen. Nu was een terug-zenden van dit artikel te méér bezwaarlijk, omdat door een nog niet opgehelderde dwaling van de post reeds ééns als ‘onbestelbaar’ naar de afzendster werd teruggezonden, zooals mij blijkt uit haar begeleid-briefje. Door het artikel nu voor de twééde maal opnieuw de reis naar Indië te laten maken, ten behoeve van enkele veranderingen, zou ik de plaatsing ervan al te zeer vertragen. So wie so is de zaak reeds min of meer in het vergeetboek geraakt, en ware het niet dat de aangevallene recht heeft op zelf-verdediging, ik zou haar liefst voor goed hebben laten rusten, daar het mij spijt twee medewerkers zóó heftig tegen elkaar te zien optreden.