In de Gevangenis door Maxim Gorki.
(Naar de Fransche overzetting van S. Perskie).
IX. (Vervolg van No. 3.)
VII.
Als Ofizerof, die eigenlijk Kornei Danilovietsj heette, 's nachts moest waken, liep hij bijna altijd naar de deur van Miesja's cel, en zijn somber gelaat voor het raampje leggend, begon hij met de breedsprakigheid van oude menschen allerlei onsamenhangende verhalen op te disschen.
Kornei Danilovietsj had veel gezien, veel ondervonden, doch de herinneringen warden in zijn geest dooreen; zijn leven was een aaneenschakeling van rampen, afgewisseld door onverstandige, somtijds onredelijke handelwijzen. Een enkele maal voelde Miesja zich getroffen door de een of andere nobele opwelling, doch meestal had de man, volgens hem, dom, slecht gehandeld: vreemd, onverklaarbaar, alsof hij niet eigenmachtig was opgetreden, maar, zonder nadenken of tegenspraak, de bevelen had gehoorzaamd van een onzichtbare macht, die hij niet begreep en die hem volkomen beheerschte.
‘Het is.... zoowat vijftien jaar geleden....,’ mompelde Kornei Danilovietsj eens op een avond, terwijl hij zijn doffen blik op Miesja gevestigd hield; ‘toen zag ik dat hij begon na te denken, mijn zoon... Alexis. Hij ging niet naar de kerk en ook niet naar de herberg, dat is een kwaad teeken! Ik ging hem na.... Hij was lid geworden van een secte.... ja.... eerst bromde ik wat tegen hem: ‘Je hebt op te passen,’ zeg ik tegen hem! Maar toch ging ie z'n gang.... toen heb ik tegen den priester over hem geklaagd.... hij is teruggekomen van den pope... woedend.....
Lachend roep ik tegen 'm: ‘Zoo, hij heeft je zeker flink de waarheid gezegd!’ Toen begon hij op den pope te schelden. Ik zeg: ‘wat, hoe durf je?.... En hij geeft me een brutaal antwoord.... Toen werd ik boos, en heb de terrine met soep in z'n gezicht gegooid... hij bloedde... Hij is weggeloopen, en nooit heb ik meer iets van 'm gehoord... 't is alsof hij dood is..... Zie je, zoo koppig en eigenzinnig zijn jullie.... ja, zoo is het!’