Herfstzee!
Heerlijk is de zee in de zomerzonnestralen, als hare gerimpelde golfjes zoo kalm en vreedzaam verder ruischen, maar oneindig heerlijker, onbeschrijfelijk mooi is ze, wanneer woeste herfststormen boven hare wateren gieren, wanneer de melodieën van wind en baren ineenvloeien tot één machtig, indrukwekkend lied, een lied waarin de bruisende zeeëklanken, de bulderende stemmen der orkanen, de macht verkondigen der strijdende elementen!
O, die zee, die heerlijke, heerlijke zee!...
't Is in 't midden van November. Nog toeft de winterkoning in het verre noorden bij zijne ijs- en sneeuwkasteelen.
Hier is 't herfst, echt, echt herfstweer! De storm huilt en giert, de zee bruist, de boomen kraken. Donkere wolken vliegen rusteloos door de nevelige najaarslucht en geen vriendelijk zonnestraaltje dringt door het grauwe wolkengordijn.
Ik sta alleen op een hoog duin.
Voor me strekt zich eindeloos ver de zee uit. Hoe heel anders is ze nu dan 's zomers met hare droomerig ruischende stemmen. Nu bruist dat lied hare onbeperkte macht, nu komen die golven aanrollen met donderend geweld en beuken wild bruisend het strand; nu beweegt zich geen vroolijke menschenschaar langs hare kusten, maar ligt zij eenzaam en verlaten.
Slechts eene kleine vlucht blanke zeemeeuwen zweeft op de vleugelen van den storm boven de zee, tot zij zich zinken laten en neerduiken tusschen 't kokende schuim om zich te laten voortwiegelen op de golvende vlakte.
Hen schrikt niet het wilde golfgeklots, noch het bulderend windgeloei. Zij zoeken het juist op, zij hebben het lief, die vogels der zee.
Verder is alles doodsch en eenzaam. Alleen de natuur leeft.
De menschen hebben dit strijdtooneel verlaten of ze bang waren voor de woeste natuurstemmen.
Hoe weinigen trouwens hebben gevoel voor de zee met hare grootsche tooneelen! Honderden gaan haar voorbij zonder meer dan een onverschilligen blik voor hare pracht!
Honderden drentelen langs hare oevers zonder te luisteren naar de droeve klacht, die diep uit hare wateren naar de aarde stijgt.
Maar ik heb ze zoo lief, de zee, en het wilde golfgeklots klinkt mij zoo vertrouwelijk in de ooren. Reeds als klein kind kon ik urenlang stil liggen luisteren naar haar lied, urenlang turen naar haar golvenspel!
En nu ben ik weer alleen met de zee, heel alleen met de wilde wijde zee!
O wat is dat een genot om aan alle zijden aangevallen te worden door den krachtigen storm, om zijn frisschen, gezonden adem met diepe teugen te drinken!
Dan voel ik pas dat ik leef, dan bruist mijn bloed sneller door mijne aderen of het maat wilde houden met de vlagen van den storm, met den dans der golven!
Zie, daar komen ze aanrollen, de baren, als statige heuvels, den beschuimden kop vooroverbuigend, wild voortgestuwd door de kracht van den storm en dan, met donderend