Impressies van een wandelaartje.
Een Hollandsch landschap in zomerrust en vrede. Stilte stil-gemaakt door landklanken, weiden, slooten, water en boomen; dat 's alles: altijd 't zelfde en voortdurend toch wat anders.
De wetering, stroomloos dommelend in middagrust, rimpelt telkens als glimlachend van genot, wanneer de wind haar aanraakt, zich over haar heenbuigt zacht de rietpluimen-tooi ter zijde schuivend.
Over de wetering een bruggetje, oud en met krommen rug. Zelfbewust van grootsche taak, houdt 't de oevers bijeen en heeft 't zich voorgenomen - dat kun je zoo zien - om 't tegen het dringende water niet op te geven.
Van-af dat brugje heb je 'n aardig breed uitzicht. Groene weiden in deftig vierkant verdeeld door zilveren slooten, glimmend gepoetst op enkele plekken na van versleten rood en groen kroos; plekken waar geen boenen meer aan helpt.
De vlakheid der weiden wordt gebroken door een molen, betogend van rustigen arbeid en aan een verre kim blauwwazig geboomte; dat's de straatweg.
En van het bruggetje af, loopt vastberaden, al maar rechtuit, een landweg, geelbruin en zandig, tot een streep zich verliezend in de kim. Goedige boompjes met bolle hoofden op dunne halsjes turen strak naar dien landweg, hem bewakend als schildwachten; in stramme houding staan zij op angstig-afgemeten gelijke afstandjes.
Een eindje verder ligt 'n huis, tot dáár meegezeuld en toen vergeten in een oploopje van boomen. Die staan er nu omheen, knorrig en met 't geval verlegen. Af en toe maken zij minachtende bewegingen, om te kennen te geven dat zij er niets mee te doen willen hebben. Trouwens op dit uur van den dag, als alle jaloeziën gesloten zijn, is er niet veel te bespeuren van 't gedoe binnenin den steenklomp. Zelfs de musschen en spreeuwen zwijgen; anders hebben die nog-al wat te vertellen over het huis en z'n bewoners.
Op dit middag-uurtje doet 't geheele landschap een slaapje. Alleen stadsmenschen moeten trekken en drukte maken, de natuur geweld aandoen.
Maar als je hierbuiten loopt, dan wordt, hoe beslommerd je geest ook zijn mag, iedere storm in je tot rust gebracht. Onwillekeurig zet je je longen wat meer uit en haal je wat dieper adem. Dan krijg je zoo 't gevoel alsof je door veeren werdt gespannen gehouden en dat die nu gaan verslappen: zoo'n sensatie alsof er een raderwerk in je terugloopt. En wanneer je in 'n kalm wandelpasje regelmatig voortstapt, dan trippelt je fantasie om je heen. En wat gaat er dan al niet zoo aan je voorbij!
Heele complicaties, waar je nooit in zult komen met samenspraken die je nooit zult houden en vol avonturen, waarvan-je-zelf de held ben en in bescheidenheid de hoofdrol vervult. En 't onzinnige is, dat onwillekeurig juist zij, die je liefhebt, door je in de ellende wordt gebracht, om haar daar dan weer uit te redden. Praalzucht en ijdelheid toch! Ach kom, welk jong studentje weet nou van wat anders dan praalzucht en ijdelheid, wanneer ie zich verbeeldt verliefd te zijn!?
't Is toch gek; als 'k Betty ontmoet ben ik tegenover haar nooit op m'n gemak, en dan voel ik me heel anders, dan wanneer 'k met andere meisjes samen ben. Altijd heb 'k allerlei gevatte antwoorden, en geestige zetten voor haar gereed en als ik eindelijk met haar spreek, dan zegt ze juist dàt waar ik geen antwoord voor heb, behalve 't een of andere imbecile banaliteitje dat ik zonder