De Hollandsche Lelie. Jaargang 19(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende In storm en regen. Droef zucht mijn ziel, droef ruischt de regen. Storm schudt de ramen, zwiept regen ertegen. En mijn Geluk, dat verdwaalde kind, dat zwerft nu buiten in storm en wind. De wegen zijn slecht en van regen zwaar; en mijn arme kind, wie vindt het daar? - - Wie wil het geven een schuilplaats droog? Wie zal het beschouwen met liefdrijk oog? Buiten in den razenden stormwind, verkleumt nu mijn arme liefde-kind. Wie is zoo barmhartig, grootmoedig gezind, te zorgen, dat het ergens zijn rustplaats vindt? Hoor, hoe vervaarlijk de storm tiert! Hoor, hoe om 't huis weer een rukwind giert! De wolken jachten door het luchtruim snel; ach - zij jagen ten doode mijn kindeke wel - - O Liefste, neem jij m'n arme kind, dat 't in je armen bescherming vind'. Houd het vast aan je borst, in je sterke armen, laat je kussen het arme leven verwarmen. Laat het rusten m'n Lief, aan je hart héél zacht; naar zijn veiligste rustplaats heb je 't gebracht. JEANNE C. VAN LEYDEN. Vorige Volgende