voorbij is, en men nu allerwege de meest mogelijke aandacht wijdt aan zenuwkwalen, en ze volstrekt niet als ‘gekheid’ en ‘kunsten’ beschouwt. Maar juist op de daaruit ontstane keerzijde wil ik in dit artikel wijzen. Ik denk daarbij niet aan die zenuwziekten van droevig-geestelijken aard, die helaas een nauw verband houden met meerdere of of mindere krankzinnigheid. Deze soort van hersen- en geestes-aandoeningen zijn voor het beklagenswaardig slachtoffer ervan van een zoo ingrijpenden aard in gansch zijn of haar leven, dat zij daarom ook een ingrijpende behandeling vereischen en niet te maken hebben met de in het dagelijksch leven voorkomende talrijke gevallen van zenuwkwalen waaraan ik op dit oogenblik denk. Er zijn zenuw-hoofdpijnen en zenuw-maagpijnen en zenuw-rugpijnen, en allerlei soort pijnen en ongesteldheden, die niet voortkomen uit een kwaal, of uit een organisch gebrek, maar enkel uit zenuwen. De meeste menschen - in de meerderheid vrouwen, maar óok heel veel mannen, dikwijls juist jonge, tot den nieuwsten tijd behoorende mannen - lijden aldus op de een of andere wijze aan hun zenuwen. In hoeverre dit het gevolg is van onzen rusteloozen, gejaagden, overspannen, ziekelijken tijd, van ongezonde lectuur, van het gebrek aan den geloofs-steun, dien een vroegere tijd bezat, laat ik op dit oogenblik rusten. Het feit is nu eenmaal zoo. En met het feit moet men rekening houden. Maar de vraag dient gedaan te worden: Wordt er heden ten dage niet al te veel, niet al te toegevend gebruik gemaakt van het - ik zou bijkans zeggen voorrecht - ‘een overspannen zenuwgestel'’ te hebben, te lijden aan ‘zenuwen die zoo in de war zijn’, etc. -? Het minste hoofdpijntje, het meest-alledaagsche gevoel van lusteloosheid of van voorbijgaande zwakte wordt door den persoon die er aan lijdt, en dikwijls ook door zijn of haar omgeving,
terstond plechtig verklaard aan Jan en Alleman als een ‘zenuwverschijnsel.’ Humeurigheden, vinnige uitvallen, onredelijke driftbuien, worden verontschuldigd met den voor den betrokkene zeer aangenamen uitweg: ‘Het zijn uitingen van de zenuwen, die zoo in de war zijn.’
Was het doen van een ‘rustkuur,’ nog niet zoo heel veel jaren geleden dikwijls een soort geheim, waarover zoowel de betrokkenen-zelf als hun omgeving liever niet spraken, (hetgeen overigens óók een dwaasheid is, want het is geen schande als men zenuw-ziek is), heden ten dage gaat het juist omgekeerd, en vinden heel velen, speciaal jonge meisjes, het bijna ‘interessant’ als hun een verblijf wordt voorgeschreven in een rusthuis of zenuw-inrichting, en zij een lig- of een eet-kuur, of wat dan ook, moeten doen voor hun ‘zenuwen’. Het coquetteeren met zenuwen is heden ten dage een mode geworden, en een gevaarlijke mode, want het is eene, die ten slotte de zenuwen hoe langer hoe meer in de war brengt. - Hoe méér men alles gaat verontschuldigen wat men zelf mis-doet of niet-doet, als een gevolg van ‘zenuwen’, hoe meer men op elk pijntje en elk verschijnsel van ongesteldheid met zekeren triomf wijst, als een ‘zenuwverschijnsel’, hoe meer men zijn eigen zenuwgestel verzwakt, en zichzelf gaat inbeelden dat het lijden aan ‘zenuwen’ zoowat een vrijbrief is voor alle mogelijke energieloosheid en zelf-verweekelijking.
Als iemand een kwaal heeft, of een pijnlijke ziekte, of een ongeneeslijk lichaamsgebrek, en hij redeneert en zeurt daarover den ganschen dag tegen iedereen, en verontschuldigt al zijn voor anderen minder prettige handelingen daarmede dat hij ‘ziek’ is, dan zullen er slechts zeer weinig menschen gevonden worden, die dat goedkeuren of er 't geduld bij houden. Maar aan ‘zenuwen’ wordt in dit opzicht de grootst mogelijke vrijheid verleend. Zij, die daaraan lijden, vertellen het rond met een soort voldoening, tot zelfs in trams en treinen, en op publieke plaatsen. Ik moet melk drinken, - heeft de dokter gezegd - want ik eet zoo weinig en ik moet mijn zenuwgestel versterken. - Ik moet elken middag rusten - want mijn zenuwen zijn in de war. - Ik ga hier of daar die of die kuur doen - voor mijn zenuwen. - Al deze wetenswaardige bijzonderheden kunt gij dagelijks, op visites, in café's, waar gij maar wilt, opvangen, van allerlei elkaar gansch vreemde menschen, die terstond de hoofden bij elkaar steken, als zij van iets dat op een ziektegeval gelijkt hooren, om hun eigen interessante zenuw-ongesteldheden, (en die van al hun naasten en bekenden nebenbei), ter sprake te brengen en af te handelen, in den breede, en tot in het oneindige. Hoezeer het hebben van ‘zenuwen’ een soort modeartikel is geworden kan men ook opmerken, als men gadeslaat welk een soort voldoening de volksklasse er in vindt aan ‘zenuwen’ te lijden. In elken tram, in elke omnibus, op elke publieke plaats, heeft men