In de Gevangenis door Maxim Gorki.
(Naar de Fransche overzetting van S. Perskie).
VII. (Vervolg van No. 52.) VI
Het scheen Miesja toe dat reeds maanden waren verloopen na zijn gevangenneming; nu dacht hij nog maar een enkelen keer aan de aanleiding tot die gevangenneming; zijn ‘heldhaftige daad.’
In het wonderlijke leven van die gevangenis, die aan alle kanten door hechte, steenen muren was ingesloten, kreeg hij een gewaarwording van een vaag symbool, een toepassing op iets, waarvan hij zich nog niet duidelijk rekenschap kon geven.
Oplettend keek hij toe naar al wat om hem heen gebeurde, soms met onverschilligen glimlach, soms met gretige, hardnekkige belangstelling, of met smart en diepen afschuw.
De gevangenis-autoriteiten behandelden hem met een zekere, spottende welwillendheid; Miesja's eerlijk, oprecht gelaat, z'n frissche wangen, z'n kinderlijke, blauwe oogen, de vriendelijke lach om de roode lippen, zijn welluidende stem, z'n forsche, een weinig linksche houding, stemden ieder gunstig jegens hem gezind.
‘En hoe bevalt het u bij ons, meneer Malinien?’ vroeg een van de onder-directeuren hem eens op spottenden toon.
‘Ik stel belang in al wat ik hier zie en hoor!’ antwoordde Miesja.
De man lachte gemelijk, terwijl hij de