De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBericht over aangenomen en geweigerde bijdragen.Ga naar voetnoot*)C.F. Rotterdam. - Als Ingezonden stuk kan Uw bijdrage geplaatst worden, niet als reductie-artikel. Wat Uw verzoek betreft, ik zend slechts bij uitzondering aan niet-abonné's afzonderlijke nommers toe van de Lelie; indien ik aan Uw wensch tegemoet kwam, zoudt gij eigenlijk de voordeelen van den abonné genieten zonder er voor te betalen. Wanneer gij dus een eventueele gedachtenwisseling over Uw ingezonden stukjes, of over die van anderen, wenscht te volgen, dan moet gij U abonneeren; ik kan U niet beloven, dat ik U daarvan telkens present-ex: zal zenden.
M. van H. - Het stukje Erolicon wil ik liever niet plaatsen, omdat het handelt over iets dat aan de meeste lezers gansch en al onbekend is, en daardoor slechts aan een zeer kleine minderheid belang zal inboezemen.
Capriticia. (Ik hoop dat ik Uw pseudoniem juist schrijf; ik kon het niet goed lezen). Uw brief beantwoord ik in het volgend nommer. Dit is alleen een zakelijk antwoord over het aannemen of weigeren van bijdragen, en wat daarmede in verband staat. Uw beide bijdragen, neem ik aan. Gij hebt gelijk, dat gij zelf er den naam ‘dilettanten-werk’ aan geeft, want ik vind dat een zeer goede uitdrukking er voor. Echter geloof ik U te mogen zeggen, dat er wel talent schuilt in Uw werk, vooral wat stijl en zeggingswijze betreft. Dat gij nog geen buitengewone dingen of tragische toestanden weet te beschrijven, is geen bewijs van gebrek aan talent, maar komt waarschijnlijk, omdat gij nog jong zijt en nog weinig levens-ervaring hebt, en nog niet veel hebt, ondervonden waarschijnlijk. Dit alles komt van zelf, en gauw genoeg. Forceer U-zelf in dat opzicht volstrekt niet; ‘bedachte’ verhaaltjes zijn gemeenlijk mislukkingen, en verraden terstond de onervarenheid van hun auteur. Ook het zeer eenvoudige en zeer gewone en zeer alledaagsche kan men zóó vertellen en zóó beschrijven, dat het meesterstukjes worden van talent. De stukken Vlaamsch volksleven b.v. van Steyn Streuvels zijn zulke uit het meest gewone leven gegrepen tooneelen, zonder groote gebeurtenissen of tragische toestanden. Maar de wijze waarop Streuvels die héél eenvoudige boerenlevens beschrijft, beide naar het, uiterlijke leven en naar hun innerlijk voelen, is uitnemend van stijl, en bewondering-afdwingend wat karakter-ontleding en gemoedstemming-weergeven betreft. - ‘Arm Vlindertjen’, wil mij wat gedwongen voorkomen, ook vertelt gij daar te veel op eentonige wijze, inplaats van te schilderen met levendige kleuren het bal en de gemoedstemming der beide personen. ‘Droomerij’ is eenvoudiger en daardoor beter. - Dat gij Uw werk bij herlezing cynisch bekijkt, en het dan gewoonlijk slecht vind, is een beter teeken, dan wanneer gij in domme zelfverblinding dadelijk alles wat gij ten papiere brengt en gedrukt moogt zien bewondert, als een groot bewijs Uwer ‘begaafdheid’. - Ik kan mij nooit, begrijpen dat de meeste menschen zoo vol bewondering zijn over hun beetje eigen doen en beetje kunnen en kleine talentjes; ik vind dat zij, die wezenlijk iets beteekenen en wezenlijk gezond verstand bezitten, altijd zelf zien hoeveel er ontbreekt aan hetgeen zij vermogen tot stand te brengen, en hoe weinig dat is in de meeste, gevallen, (enkele genieën op elk gebied natuurlijk uitgezonderd. - Of gij moet voortgaan met Uw werk of niet, moet gij-zelf beoordeelen. Ik zou zeggen, wat de waarde ervan betreft, gij moet voortgaan! Maar ik vind het altijd een zeer groote verantwoording om in dit opzicht een zoo besliste meening uit te spreken. -
Joh. Steketee. - De vier Schetsen mij door U gezonden, zal ik gaarne bij gelegenheid plaatsen.
G. van M. - Ik heb de bijdrage Naar de Bergen ontvangen, en zal haar plaatsen; zij is reeds afgedrukt. Die beide, welke reeds in de Echo zijn afgedrukt, kan ik, ook zonder honorarium, zooals gij voorstelt, toch niet meer opnemen, omdat wij zooveel oorspronkelijke bijdragen hebben dat er geen plaats en reden is iets dergelijks over te nemen uit een ander Weekblad. - Een ‘langen brief’ van U zal mij heel welkom zijn.
H.H. te S. - De bijdrage Waartoe? neem ik gaarne aan als hoofdartikel.
Annie N. - De twee verzen wil ik gaarne plaatsen. Het proza-stukje is uit godsdienstig oogpunt minder geschikt. Dit soort gegeven is al zoo dikwijls behandeld, en voor hen, die tot die Kerk behooren, met recht aanstootelijk, vindt gij zelf ook niet? Hartelijk dank voor den overdruk van Uw vers uit Theosophia. Ja, ik dacht wel, dat het daarvoor geschikt was.
G. te Watergraafsmeer. - Het sprookje wil ik gaarne plaatsen.
Nonnie. - De beide versjes ontving ik in goede orde. Het eene wil ik liever niet plaatsen, om dezelfde reden die ik opgaf hierboven aan Annie. Zulke onderwerpen zijn beslist aanstootelijk voor hen die tot die kerk behooren. Het eendere naar het Duitsch-vertaalde versje wil ik gaarne plaatsen.
A.M-Z. - Ik wil het schetsje: Onecht gaarne voegen bij de overigen, die ik van U heb ontvangen. Zij vormen dan één geheel, min of meer. - De copie van geplaatste bijdragen zal vermoedelijk, op verzoek, wel worden afgestaan door den uitgever. Maar dit is iets dat hem aangaat, en niet mij. Het is dus het beste, dat gij 't hem-zelf vraagt. Het, is zijn eigendom, niet het mijne. Daar gij Uw ingez: stuk achter op Uw brief schreef, is dat blijven liggen door misverstand.
L.K. te L. - De maat van Uw gedichtjes laat heel veel te wenschen over. Zij zijn daardoor tot mijn leed wezen niet geschikt tot plaatsing. Als gij de schetsjes, waarover gij spreekt, eens ter beoordeeling wilt zenden, zal ik ze gaarne lezen. Misschien is het wenschelijk, dat gij, om den inhoud, Uw naam en qualiteit er onder zet, want anders beteekent het zoo weinig voor anderen. Maar ik kan dit eerst met zekerheid beoordeelen, als ik met dien inhoud heb kennis gemaakt. | |
[pagina 32]
| |
Marian-Albert. - Anonyme bijdragen gaan terstond ongelezen in de prullemand. De redactie moet den naam van den inzender(ster) weten.
S. van L. - Ik heb van U eerst één, toen nog drie Sonnetten ontvangen, die ik allen wil plaatsen.
G. van H. - Van Uw drie gedichtjes wil ik twee plaatsen. Het derde: Liefde is te banaal-gezegd. Vindt gij goed, dat ik in den allerlaatsten regel van Geloof verander: opgaan in omhoog-gaan? Opgaan is niet duidelijk, en omhoog-gaan past ook beter in de maat. -
Maria. - De beide versjes zijn tot mijn spijt te weinig maatvast, en te onrijp van vorm voor den druk.
Adé. - Ja-zeker, ik ontving Uw tweede bijdrage. Maar gij moet niet zoo spoedig antwoord verwachten, want nietabonné's hebben daarop allerminst aanspraak. Tot mijn spijt kan ik het niet plaatsen. Vertaalde versjes plaats ik slechts, als ik ze bijzonder goed vind overgebracht, en dat is hier niet het geval. Uw maat laat te wenschen over. Bovendien echter is Longfellow een zoo bekend dichter, dat de meeste lezers zijn poëzie in het Engelsch-zelf zullen kennen. Dank voor al Uw vriendelijke woorden over de Lelie en over mijn werk en over mijn boek: Geloof. - Ik zal die kleine veranderingen aanbrengen in Uw aangenomen versje, en U een pres: ex: doen toekomen. - Neen, ik heb geen oogenblik gedacht, dat gij de toestanden in die inrichting op het oog hebt gehad. Dat ligt geenzins in Uw woorden opgesloten. Gij hebt bedoelt: het leven. Dat is heel duidelijk.
De schrijfster of schrijver van Mijn Uitzet (door Manosca) en de vertaalsters van: Het zorgende broertje en Logeerbezoek, en van Droomleven en Waar leven en De roos der vrouw worden verzocht hunne namen nogmaals bij de redactrice op te geven. | |
Spoed-Correspondentie.Typo. - Tot mijn spijt vergat ik U terstond te antwoorden op Uw schrijven over die polikliniek. Als gij daarover iets in het midden wilt brengen, doe het dan s.v.p. per ingez: stukje. Wat ik schreef daarover, zag op mijbekende toestanden in klinieken. Als het dus bij U anders toegaat, dan is het bij U op een andere en betere manier ingericht, maar gij kunt dan niet beweren, dat het ‘overal’ zoo toegaat. - Ik kan dus onmogelijk aan Uw verzoek voldoen, maar ik wil gaarne een schrijven van U plaatsen, als gij meent, dat dit noodig is. Uw wedstrijd-bijdrage in orde ontvangen.
P.A. van K. den H. - Uw schrijven waardeer ik zeer, maar ik moet U beleefd verzoeken, U te willen wenden tot den uitgever, daar ik met de advertenties niets te maken heb, en die rubriek gansch en al toebehoort aan den uitgever, zoodat de door U bedoelde advertentie mij niet is bekend, en ik er niet aan kan denken daarover inlichtingen ten goede of ten kwade te geven. -
Ds. Ternooy Apèl. - Gemakshalve vraag ik U langs dezen weg, mij even te willen melden, wat U bedoelt met ‘dien mooien brief, dien U niet wilt verzwijgen.’ In Uw enveloppe zat niets anders dan Uw hoofdartikel. Is de inhoud van dit artikel door U bedoeld? Is het misschien een door U omgewerkte brief van een moeder? Hoe dit zij, het artikel plaats ik gaarne, maar ik zie met belangstelling eenige opheldering tegemoet over den ‘brief’.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.No. 97 poste restante. - Het sonnet vind ik heel mooi-gevoeld, en ook in veel opzichten goed-gelukt. Maar er ontbreekt hier en daar te veel aan den vorm, en den slotregel begrijp ik niet goed. Kunt gij het nog eens omwerken en mij dan opnieuw zenden, dan zal ik het gaarne plaatsen. -
Mevr: A.B. - Ik dank U heel vriendelijk voor Uw bloemen, en vind het bijzonder lief van U mij zoo te verrassen. Wat Uw vraag betreft, ik vind dat iets van zooveel belang, dat ik U wel zou willen voorstellen die in de Lelie te mogen herhalen, (tenzij U dat zelf wilt doen?), opdat andere moeders U met hun ervaring kunnen bijstaan. Er zullen zeker in den lande meerderen zijn, die in Uw omstandigheden verkeeren of verkeerd hebben, en die misschien raad weten erop. M.i. hebt U groot gelijk in de opvoeding-questie Uwer meisjes. Als men zijn dochters niet voldoende fortuin nalaten kan, om onafhankelijk te leven bij ongetrouwd-blijven, dan is het zeer zeker plicht hen een opvoeding te geven, die hen in staat stelt in eigen onderhoud te voorzien, en daarvoor noch onkosten, noch moeite, noch opoffering te schromen. Mij dunkt dus dat voor U de allereerste vraag moet zijn: Waarvoor zijn mijn meisjes het meest geschikt; in welke richting zullen zij zich later bewegen; om dan daarnaar in te richten de weg dien U inslaat met hun lessen en scholen. Vooral als U-zelf niet gefortuneerd zijt, lijkt het mij wenschelijk geen onnutte uitgaven te doen, voor dingen die zij later misschien niet zullen noodig hebben, of waarvoor hen de tijd ontbreekt. U schrijft dat beiden zoo muzikaal zijn. Zou het dan niet de moeite loonen, te informeeren in hoeverre die aanleg groot genoeg is om ontwikkeld te worden tot een beroep, en naar gelang van omstandigheden te handelen. Blijft hun aanleg slechts dilettantisme, dan moet, dunkt mij, hun studie niet, lijden daaronder, en hun vakopleiding voorgaan. Omgekeerd echter, zou ik, als zij talent genoeg bezitten om te worden opgeleid tot zang- of muziek-onderwijzeres, vóór alles trachten hen de daarvoor noodige lessen te doen deelachtig worden al zijn die ook nog zoo duur. Zoo is het ook met de kweekschool-questie. Als beiden daarvoor aanleg en geschiktheid hebben, kunt U hen dan niet niet privaatlessen uit L. zoover brengen, dat zij er heengaan? Men hoort ook van die school in Apeldoorn zooveel goeds. Maar weet U zeker, dat hun roeping dáár ligt? Mij lijkt het pension-vak voor een vrouw heden ten dage een geschikt arbeids-veld, ook in het buitenland. Maar bij de groote concurrentie is het noodig grondig alles van huishouden, koken, schotels-arrangeeren en nog veel meer, af te weten eer men zoo iets begint (vooral als men het aanvangt in het buitenland, waar echter stellig de verdiensten ook grooter zijn, en het leven voor een dame, die pension houdt, veel aangenamer is dan ten onzent). Natuurlijk neemt dit alles niet weg, dat U de voorloopige moeilijkheid van den thans bestaanden toestand toch op de een of andere wijze moet overwinnen, maar mij dunkt, als U een bepaald plan voor oogen hebt, valt het gemakkelijker daarop af te sturen met behulp van privaat-lessen uit de buurt. Intusschen, ik herhaal, ik vind Uw vraag belangrijk genoeg om die onder de algemeene aandacht te brengen, en wacht dus Uw antwoord af. Nogmaals heel veel dank, en steeds gaarne bereid tot raad en dienst.
Mej. van B. te D. - Uw bedoeling en Uw brief zijn mij niet duidelijk. Ik denk, dat U iets gansch en al verkeerd hebt gelezen, want ik heb nooit gevraagd in de Lelie om zulke adressen als de door U bedoelde, en ik weet ze ook geenzins. Tot mijn spijt kan ik U dus niet helpen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|