Het kind vergeet gauw en stelt zich direct weer een nieuw ideaal voor oogen.
Hierin ligt voor een groot gedeelte het geluk van de jeugd besloten, iets wat zeer begrijpelijk is, want 't geldt hier geene levensillusie.
Ik zeide ‘bijna’ ieder schept zich zulke idealen voor 't leven en terecht, want er zijn uitzonderingen.
Er zijn menschen, die leven gelijk machines, altijd 't zelfde, willen niet iets zien, wat hen misschien gelukkig zou kunnen maken en probeeren dus niet om speciaal voor een of ander doel te leven.
Gebeurt het, dat zulk een mensch onverwacht een geluk tendeelvalt, goed, gebeurt zulks niet, ook goed. Hij neemt alles even kalm op.
Zij kunnen zich 't leed niet voorstellen, dat een ander hebben moet, bij 't zien verdwijnen van de mogelijkheid om zijn levensillusie te verwezenlijken, maar ook evenmin diens vreugde bij 't wel bereiken daarvan.
Maar meestal, wanneer een mensch wat ouder wordt en zich ook langzamerhand een steeds grooter wordend plaatsje in 't zelfstandige maatschappelijke leven verovert, dan stelt men zich een doel voor oogen, een levensillusie.
Een ideaal, waar dikwijls 't geheele verdere leven door afgebakend moet worden, voor welks bereiking men strijdt en werkt.
Men ziet tijdelijk de bezwaren aan 't leven verbonden over 't hoofd en jaagt steeds het zich in de verte vertoonende geluk tegemoet, en stelt alle mogelijke pogingen in 't werk om het zoo spoedig mogelijk te bereiken.
En hoe dikwijls stijgt deze gelukkige periode eens menschenlevens, doordien men steeds dat ideaal nadert.
Men acht 't bijna bereikt, doch gelijk een donderslag ziet men die illusie verdwijnen, meestal voor altijd en ook wel zoo, dat men hoewel zwakjes nog hopen mag, haar eenmaal te bereiken, al is 't dan ook veel later.
Stel U voor de jonge vrouw, gezeten aan de sponde, waarop nog slechts enkele uren geleden, haar man voor goed afscheid van deze aarde nam.
Haar smart is groot en wanhopend zit zij daar, voor een oogenblik alles om zich heen vergetend.
Maar langzamerhand keert ze met haar gedachte weer tot 't gewone leven terug en ziet door het floers van tranen heen, haar levensillusie opdoemen.
Zij ziet haar kind, nog niet beseffend welke slag het trof en zij begrijpt, dat zij terwille van dat kind sterk moet zijn en de illusie, die zij zich daarbij stelt, vergemakkelijkt de zware taak.
Zij weet, dat ze voor dit kind, nu ook moet zijn de vader, dat zij alleen van dat kind moet maken een mensch, een degelijk lid der maatschappij.
Dit is thans haar levensillusie, die haar de kracht geeft om zich opgeruimd aan de opvoeding van dat kind te wijden, terwijl ze het grootste leed in stilte draagt.
En zij volbrengt haar zware taak, zij wijdt hare krachten aan haar kind, strijdt daarvoor den zwaren strijd van 't leven.
Zij ziet haar kind opgroeien, en de tijd naderen, waarop haar zoon zich ook een plaats in 't maatschappelijke leven zal veroveren.
Met de gedachte aan haar kind, dekt zij op een winterdag de tafel, zich reeds verblijdende over zijne thuiskomst en vroolijk denkende aan de bijna zekere verwezenlijking van hare illusie.
't Is bijna tijd, dat de schel het voor haar zoo aangename geluid zal laten hooren en zij kijkt uit 't raam op de met sneeuw bedekte straten en de toegevroren gracht.
Doch de bel klinkt reeds, maar zij schrikt onwillekeurig van het voor haar ongewoon zachte geluid.
Niettemin snelt ze vroolijk naar beneden, opent de deur, doch wie beschrijft haar schrik, toen zij niet haar zoon, doch den man ziet staan, die haar zeer voorzichtig de toch zoo wreede tijding zeggen moet.
Haar zoon was op 't nog te brooze ijs gegaan en moest deze onvoorzichtigheid met 't leven boeten.
En als een donderslag klinkt die vreeselijke waarheid haar in de ooren, die al haar hoop, al haar geluk maakt tot niets, en voor altijd, die levensillusie tot een onbereikbare maakt.
Dagelijks zijn er menschen, die zulk een zwaren slag moeten beleven, een slag waarvoor men sterk moet zijn om dien te dragen.
Er zullen altijd enkele menschen zijn, die denken: voor mij is alle aantrekkelijkheid van 't leven voor goed verdwenen en.....
Zulke menschen, hoe begrijpelijk men 't ook zou vinden, wanneer wij ons geheel in hun toestand zouden kunnen verplaatsen, doen toch zichzelf en de wereld onrecht aan, al valt 't niet te ontkennen, dat zulk een slag ons een gansch anderen blik in 't leven