Uit het verre Westen.
Een Kerkhof in Amerika.
De electrische tram brengt ons tot bij de groote poort aan den ingang van Mountain View Cemetery in Oakland.
Links bevinden zich de gebouwen voor Lijkverbranding, onlangs in gebruik gesteld.
Voor eenige jaren was alleen in San Francisco een Crematory, maar hoe langer hoe meer komt het verbranden in zwang, vooral met het oog op de gezondheid.
Een eind verder ziet men tegen de helling de witte steenen der Katholieke begraafplaats in de zon schitteren.
Een lijkstaatsie nadert, bijna onhoorbaar door de caoutchouc banden der wielen, in gestrekten draf. Het doet mij altijd pijnlijk aan, zoo'n stoet anders dan langzaam en plechtig zich te zien voortbewegen; maar de afstanden zijn groot, den doode hindert het niet en de rouwdragenden zijn te zeer in hun leed verdiept, om er op te letten.
In de hoofdstraat in East-Oakland, waar ons huis staat, komen veel begrafenissen voorbij.
Wij zeggen dan: ‘alweêr een verdriet, dat voorbijgaat’, het laatste tweeledig op te vatten, want, o, het gemis en dan..... de herinnering blijft.
Na de lijkkoets komen eenige rijtuigen met de naaste familie. Al rouwt men niet, op den dag der begrafenis zijn de Amerikanen geheel in het zwart gekleed; heeft men geen geld, dan leent een vriend of bekende de kleêren. Vrouwen gaan zoowel meê als de mannen. Na de staatsierijtuigen komt een vaak onafzienbare rij buggies, waarin kennissen en buren gezeten zijn; kleine kinderen worden ook meêgenomen. De klok boven de groote poort laat, als de stoet er doorrijdt, een paar slagen hooren, als wil zij zeggen: ‘alweêr een, die rust heeft.’
Wij wandelen langzaam verder, voorbij het groote bloemperk in het enorme grasveld, omgeven door altijd bloeiende magnolia's en andere hooge boomen. De voorgevel van de gebouwen der office is geheel onder klimop verborgen en bloemen ziet men overal, zoover als het oog reikt, al naardat het jaargetijde ze oplevert. Breede rijwegen, zoo glad als een kolfbaan en bedekt met rood zand, doorkruisen de begraafplaats in alle richtingen; de paden voor voetgangers zijn van asphalt met aan weêrskanten bloeiende heesters.
Voortdurend zijn er tuinlui bezig met besproeien der perken, wat om dezen tijd van het jaar niet zoo noodig is als 's zomers.
Wij komen aan een fontein met een vijver, vol goudvisschen en waterplanten en rondom stamrozen. Rechts en links verheffen zich praalgraven, geheele groepen van marmer en er liggen en staan tal van zerken. Het kerkhof ligt in de ‘foothills’ en men kan zich geen denkbeeld maken van den grootschen en tegelijk liefelijken indruk, dien de prachtige natuur maakt, ingesloten door de vrij hooge bergen. Uit de verte dringen de