Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
I. Het vrije huwelijk.
Als iemand iets ‘uit beginsel’ doet, dan heeft zoo iemand er natuurlijk rijp over nagedacht en is toen tot een resultaat gekomen. Nu kunnen wij dan wel zeggen, dat ons zijn beginsel dwaas voorkomt, maar daarom is het nog niet dwaas.
Als 2 menschen goed zijn en hoog staan en zij gaan een vrij huwelijk aan ‘uit beginsel’, dan kan ik dat volstrekt niet dwaas noemen.
Nu wordt er wel dikwijls gevraagd, ‘maar waarom weigeren ze nu gevolg te geven aan die kleine formaliteiten aan 't stadhuis? 't Is toch geen moeite, als ze veel van elkaar houden, dan kan hun zoo iets toch niets schelen? Waarom?’
Omdat ze niet gebonden willen zijn. Omdat ze vrij willen zijn ‘à tout prix,’ ten allen tijde, vrij, niet gebonden door die contractwetjes, omdat ze als kameraden naast elkaar willen leven, vrij - gelijk, - omdat de liefde te heilig is, om zich te laten vastbinden door banden van den kooper, die gerechtigd is alles te doen wat hij wil, met zijn gekochte waar! Dwang is verschrikkelijk, iets te moeten is zoo vreeselijk, te weten dat men gebonden is, werkt weerzinwekkend! -
Nu zeg ik niet, dat het met veel menschen goed zal afloopen, als er geen wetten waren, maar ik spreek nu ook alleen van 2 goede, hoogstaande menschen en als die ‘uit beginsel’ een vrij huwelijk aangaan, dan noem ik dat vrij wat moreeler dan een contracthuwelijk. Bij zulke menschen behoeft men niet bang te zijn, dat zij elkaar zullen verlaten en mocht het soms voorkomen, dat het bleek, dat ze toch zich in elkaar hadden vergist, dan zou die man toch te hoog staan om de vrouw aan haar lot over te laten, n.l. wat het finantieele aangaat. Anders zou de man toch ook niet hoog staan, niet waar?
En 't is zoo nieuw, dat velen zoo luchtig denken over het ‘vrije huwelijk’; begrijpt men dan niet, dat vooral de vrouw, die tot zoo iets overgaat, wel degelijk een zekere mate van ernst en opoffering moet bezitten, zij weet toch dat in de hedendaagsche maatschappij zoo'n toestand nog niet getoléreerd wordt en dat familie en kennissen haar den rug toedraaien, dat alles weet ze, dus er behoort daar toch een zekere moed toe, niet waar?
Is het ook niet te begrijpen, dat een vrij huwelijk als reiner wordt beschouwd, daar waar we in den tegenwoordigen tijd getuige zijn van den (men zou haast zeggen ‘zwendelrommel’) van huwelijken en trouwpartijen?
Werkelijk, ik voel dan ook meer voor een ‘Marguérite Gauthier’ dan voor een nieuwmodisch huwelijk, waarin dikwijls alles comedie is; waarin huwelijkstrouw zoo menigmaal verbroken wordt.
Maar nu iets anders.
Die huwelijkswetten nu, moeten, dunkt me, dan toch, van dien aard zijn, dat men er steun bij heeft, niet waar? Daar, waar men beweert, dat in een vrij huwelijk in 't geheel geen rechten zijn en de vrouw, als 't ware aan de heidenen is ‘overgeleverd, zooals men beweert,’ me dunkt, dat die wetten bij een contract-huwelijk je moeten beschermen, is niet zoo? Welnu, dat doen ze niet.
De man heeft aan 't stadhuis plechtig beloofd dat hij voor zijn vrouw en kinderen zal zorgen, n.l. hij zal in hun onderhoud voorzien. Nu doet de heer gemaal dat niet, zeggende, dat hij geen geld heeft. Hij laat de vrouw voor haar zelf en de kinderen zorgen en dan - is 't nog niet eens een reden voor echtscheiding. Is dit nu geen leemte in de wet? Het is dan toch wel begrijpelijk, dat zoo'n vrouw een zekere verachting voelt voor die contractwetten, die in de praktijk door den man zoo hard worden toegepast en de vrouw onmeêdoogenloos aan haar lot overlaat?
't Zou misschien veel beter zijn als de scheiding wat vergemakkelijkt werd. Immers is het niet verbazend immoreel met een man samen te wonen, een man dien je veracht?
In ‘the Woman who did’ is het zoo mooi uitgewerkt: een vrouw, die ‘uit beginsel’ ook een vrij huwelijk aangaat; zij wil geen banden, zij wil haar individualiteit behouden, ze ondervinden alle mogelijke maatschappelijke ellende, die er uit voortspruit, ze zet 't toch door. Een ernstig hoogstaande vrouw, en wat vreeselijk is het eind van het boek, waarin hare 18-jarige dochter (haar man was in dien tijd gestorven) die tot de wetenschap is gekomen, dat haar moeder niet wettig is getrouwd, haar niet meer wil aanzien, haar geen kus wil geven, omdat hare lippen te kuisch zijn voor die moeder! Wat een slechte natuur heeft dat kind! alsof het fatsoen, de liefde, de eer, de grootheid van ziel opgesloten liggen in de contractwetten van het stadhuis, dat stadhuis, waarvan zoo menige, onschuldige kras een ongeluk is geworden voor iemands geheele leven, het leven, dat zoo kort is en dat door menschen-