Het Schillerhuis
door Karl Neumann-Strela.
Vertaald door Snowa.
IV. (Vervolg van No. 49.)
Schertsend schreef de moeder aan Ludwig von Knebel in Jena, dat zijn zoon, als deze naar Weimar kwam, Karl eens naar de medaille moest vragen: hij liet haar maar al te gaarne zien.
Toentertijd werden Jena en Weimar na den ongelukkigen slag van 1806 door de franschen onderdrukt.
Charlotte was met haar kinderen bij de opperhofmeesteres von Wedel gevlucht en niet zooals verkeerd bericht wordt op het slot.
De soldaten had zij uitbesteed, maar zij meldde aan Knebel, dat zij aan den koning van Pruisen sedert eenige maanden een geheele compagnie gezonden had.
Zij bemerkte, dat de troepen het huis, waar Schiller gewoond had met de meeste opmerkzaamheid beschouwden, alsof hij hun zelf was verschenen. ‘Wat zou zijn gemoed diep getroffen zijn, zoo weinig wilskracht, eigenwaarde en standvastigheid onder het volk te vinden.’
‘Ik was er altijd zoo trotsch op een duitsche te wezen.’
In de volgende brieven beklaagt zij zich over de afwezigheid van Vosz, die zijn vader naar Heidelberg gevolgd was en diep bedroefd schrijft ze over de verandering, die de Esplanade ondergaan heeft.
In plaats van het roode paviljoen tegenover haar was een huis gebouwd en in de brouwerij daarnaast een broodbakkerij opgericht.
Maar zij voegde er de blijde mededeeling aan toe: een majoor van het regiment, Graunfels, heeft bevolen, dat als hij met zijn bataljon voorbij komt, Wallensteins Marsch gespeeld moet worden.
Men staat verwonderd over het buitengewoon groot aantal brieven, dat Charlotte gedurende de volgende jaren geschreven heeft. Zij werd dan ook met recht genoemd: ‘die schreib- und redselige Schillern.’
Wat zij ook las of in den schouwburg zag, aan het hof of in gezelschap hoorde, hetgeen haar zuster, haar zwager, haar vriendinnen en vrienden, waaronder voornamelijk behoorden Goethe, Wieland, Knebel, diens zuster Henriette en Meyer ‘das Meyerchen’ bijgenaamd, haar schreven of vertelden, bracht zij op papier en zond zij naar Berlijn en Parijs, Schwerin en Breslau, Stuttgart en Jena. Bijna in al deze brieven treedt de innige liefde tot haar kinderen op den voorgrond. De kleinste gebeurtenis deelt de liefhebbende moeder er haar kennissen uitvoerig in mede.
Daar de gouverneur Martens niet aan haar eischen voldeed, werd deze vervangen eerst door Friedrich Ulkert uit Eutin, vervolgens door Gabler en later door Abeken.
In het najaar van 1807 bleef Christine, de dienstbode, alleen thuis, terwijl Charlotte met de kinderen en den gouverneur naar Jena ging om er de wijnoogst-feesten te vieren.
Karoline was dikwijls bij haar grootmoeder in Rudolstadt. Ernst ging naar het gymnasium en Karl toonde aanvankelijk lust om militair te worden, doch besloot later in de landhuishoudkunde te gaan studeeren, waarvoor hij in de lente van 1810 het ouderlijk huis verliet om in Heidelberg zijn studiën te voltooien.
De moeder kon niet nalaten nog datzelfde jaar door Ernst begeleid een reisje naar de Neckar te ondernemen, om te gaan zien hoe haar zoon daar woonde.
Dit was een belooning voor Ernst, omdat hij overgegaan was.
‘Hij is de eenige in de eerste klasse, die nog geen veertien jaar is. Ik heb de kamer van mijn man voor hem ingericht, waarmee hij erg gelukkig is; alles herinnert er hem aan zijn vader. Hij is in zijn manieren en wijze van spreken zijn treffend evenbeeld.’
Zij vertoefde zes weken in Heidelberg, waar zij veel omging met Vosz en zekeren graaf Hochberg.
Toen zij in Stuttgart kwam en ten huize van den beeldhouwer Dannecker de buste van den dichter aanschouwde, riep zij uit: ‘Kinderen, kust de hand van den man, die jullie vader zoó laat voortleven.’
Ook in Mannheim vertoefde ze, waar zij zich met weemoed herinnerde, dat Schiller hier ter wereld kwam, onbewust van de stormen, die eens over zijn hoofd zouden gaan.
‘De Sachsenhaüserbrücke bij Frankfort kon ik niet zonder ontroering gadeslaan. Daar heeft hij zoo dikwijls gestaan zonder vriend, zonder steun, en zonder raad en hij