waar de woonhuizen, kazerne, societeit enz. staan, loopt een breede rivier; als men dus aan den overkant moet zijn, wordt men overgezet met een pontje of prauw. Aan den overkant wonen de meeste Chineezen, die daar hun toko's (winkels) hebben; bij voorkeur koopt men allerlei blikjes bij hen, omdat ze goedkooper zijn dan de hollandsche toko's. En blikjes worden er veel gekocht, want veel groente is op de passar (markt) niet te krijgen; kool, boontjes moeten van Soerabaia komen. Om u een denkbeeld te geven van de duurte der levensmiddelen, stip ik hierbij even aan, dat een stopflesch bruine boonen f 2,25 en een blikje rookspek f 2,75 kost, dus is het een bizondere tractatie, als men iemand op een bruine-boonen-fuif inviteert. Zoo ook met stokvisch; ik herinner me als de dag van gisteren, dat er een stokvisch-fuif gegeven werd ter eere van een officier, die naar Atjeh moest. Hij had 't zelf gevraagd, want hij had 't in zoo lang niet gegeten; 't was natuurlijk een dure aardigheid.
Het brood was er niet te eten, zoodat ik van een dame geleerd heb om 't zelf te maken.
Ik kan niet alles opnoemen, wat ik zelf heb geleerd, ofschoon ik koken afschuwelijk vond, maar qu'y faire?
Bandjermasin bestaat uit een resident, assistent-resident, secretaris, overste, majoor, een aantal officieren, 2 doctoren, een paar onderwijzers en onderwijzeressen, dan particulieren en van tijd tot tijd een dominé, die om de zooveel weken een reis naar de Binnenlanden maakt om de menschen te bekeeren. Het Europeesche publiek is er goed vertegenwoordigd, als men er nog bij rekent, dat er altijd vast een oorlogsschip is aan den wal, waarvan de zeeofficieren uit den aard der zaak meest Hollanders zijn. Bandjermasin is voor hen het Dorado, omdat ze steeds aan den wal zijn en aangezien zeeofficieren vroolijke menschen zijn, was hun tegenwoordigheid wèl gewild.
Ook varen steeds 2 gouvernementsschepen heen en weêr naar de Binnenlanden.
En nu de levenswijze.
Om 6 uur staat men op, drinkt dan koffie (die veel lekkerder is dan de hollandsche) baadt vervolgens en dan ontbijten. Daarna gaat de man naar kantoor, de vrouw aan 't huishouden, de kinderen naar school; verder van alles wat er gedaan moet worden.
Om half 2 wordt er gerijsttafeld en dan neemt de middag-siësta een aanvang tot 4 uur; daarna thee drinken, baden en dan wandelen. Ik was een van de weinige dames, die elken middag gekleed zooals in Holland een wandeling maakte of paard reed enz. en dat heb ik mijn leven lang volgehouden, want anders verwaarloost men zich.
Ik heb toch menschen gekend, wien het te veel was om zich maar te verplaatsen, laat staan zich te verkleeden, en die dan maar steeds in sarong en kabaja bleven zitten.
Als men nu pas op de plaats komt, is men verplicht zooveel mogelijk overal visites te maken en dat is geen kleinigheid, want om 7 uur begint die grappenmakerij en die eindigt pas om kwart vóór 9 of 9 uur. Ik dacht in 't begin: ‘waarover zou je toch met al die menschen, die je vreemd zijn, die 2 uur moeten praten,’ maar dat gaat van zelf, want altijd is er een punt van aanraking en aangezien mijne ouders ook zoo lang in Indië zijn geweest, nl. Soerabaia, gaf dat ook weêr eenige bekendheid. Om 8 uur wordt door het oorlogsschip een schot gelost (poekoel boem, noemt de Inlander het) en dat beteekent dat het 8 uur is en dan wordt de minoeman binnengebracht, dat is bitter, port enz.; vóór dien tijd is apollinariswater of iets anders gebruikt. Als de visite opgestapt is, dan gaat men eten (Hollandsch eten) en daarna wordt er wat muziek gemaakt of de leestrommel ingekeken of iets anders.
En nu wilde ik even aanstippen, dat op de Buitenbezittingen zijnde, onze leestrommel zóó goed was, dat we dikwijls nieuwe romans en tijdschriften eerder te lezen kregen dan de menschen in Holland. Wij hadden het dikwijls over literatuur en spreek ik Annie K.D. beslist tegen, dat men in Indië niets voelt voor literatuur en er niet van op de hoogte is.
De echt Indischen, neen, natuurlijk niet, die zijn er natuurlijk niet van op de hoogte, die zouden natuurlijk vragen: ‘Wat is dat, Corelli?’ net als een Indische dame, aan een zeeofficier, die 't over ‘contrasten’ had vroeg: ‘wat is dat, een contrast, kan je dat opeten?’ Apotheose!, dat is te begrijpen, maar toen moest de zeeofficier een definitie geven van 't woord ‘contrast,’ en aangezien een definitie van iets te geven heel moeilijk is en daarbij denkelijk toch niet door de persoon te begrijpen, bepaalde hij zich maar tot het feit, om het haar aanschouwelijk voor te stellen, (en dat was ook gemakkelijker voor hem!) Wat kunst aangaat, daar was natuurlijk niet