De Hollandsche Lelie. Jaargang 18(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende ‘Het leven,’ zei d'oude.... ‘Het leven,’ zei d'oude en staarde mij aan, En 'k schrok van die oogen, droef, koud, zonder traan, ‘Is niets dan ellende en zorgen en leed, 'k Ben oud al, geloof toch, dat ik het wel weet! 't Is tobben en zwoegen voor 't dagelijksch brood, In last en in smart breng je kinderen groot, Waar 't beter voor was, nooit geboren te zijn - Zij waren bespaard voor veel duldlooze pijn.’ - ‘O, spreek niet van God, die een Vader ons heet, Die liefderijk waakt en geen schepsel vergeet - Waarom laat Hij toe, dat er onrecht geschiedt, - Die vrees'lijke moorden verhindert Hij niet, - O, neen, dat 's geen God, 't is het noodlot alleen, Van 't wiegje tot 't graf is één eindloos geween, 't Is 't noodlot, dat ons eens het aanzijn hier geeft - 't Is 't noodlot, dat voor ons den levensdraad weeft.’ Ik blikte haar aan, eerst verwezen en bang.... Rondom ons in 't duin was 't één vogelgezang, Blij strooide de zon vol haar stralengloed uit - Goud bloeide de bremstruik, zoet geurde het kruid.... Zag zij niet die schoonheid, sprak haar niet die stem Van 't vogelenkoor als één lofzang tot Hem?... Toen streeld' ik bewogen het grijzende hoofd - 'k Had nimmer te voren aan God zóó geloofd. Mei 1905. NORMA. Vorige Volgende