‘Hij kreeg toen typheuse koortsen en voelde zich doodelijk zwak,’ schreef later Heinrich Vosz, professor aan het gymnasium in Weimar, maar trachtte steeds zijn lijden voor de zijnen zooveel mogelijk te verbergen.
Charlotte en zijn zuster stonden er op, dat hij in de grootere kamer zou gaan slapen. Daarvoor werd het ledikant van pooten voorzien en in zijn werkkamer gebracht. Dicht tegen den muur geschoven stond het zóó, dat Schiller zijn schrijftafel en het venster zien kon. Een tafeltje, waarop kopjes, zijn tabaksdoos en een waschkom stonden, had Charlotte naast hem gezet.
Zoo dikwijls hij maar kon, ging hij op de sofa liggen en wat was hij vroolijk als hij een poos zonder koorts was!
Dan speelde hij met de kinderen en mocht Caroline met hen ravotten. Of wel hij nam Emilietje op den arm, kuste haar en zag het aanvallige kind aan met een blik vol liefde en weemoed als van iemand, die scheiden gaat.
Vosz vertelt ons, dat hij een vroeg voorjaar verwachtte; hij maakte reisplannen en kocht een paard met het voornemen het spoedig te berijden.
Nog eenmaal scheen het de natuur ernst een verandering ten goede te doen intreden, doch dit was slechts van korten duur.
Een laatst bezoek ten hove, een laatste gang naar den schouwburg en weinige dagen later behoorde deze beroemde man, de edele meester der dichtkunst, niet meer tot de levenden.
Op den 1en Mei kwam de koorts met dubbele hevigheid terug. Men legde hem te bed, dat hij niet weer verliet.
Zijn geest bleef echter helder en voortdurend was hij bezig met Demetrius.
Den dag voor zijn dood was hij rustig en tevreden; hij wilde, dat men het gordijn zou optrekken, opdat hij nog eenmaal de zon kon zien. Met opgewekt gelaat staarde hij naar den schoonen avondhemel en den 9en Mei 1805 bracht hij de natuur zijn laatsten groet.
Op de meest ondubbelzinnige wijze werd de familie blijken gegeven van de innigste deelneming.
De erfprinses Maria Paulowna van Weimar bood aan voor de opvoeding van de jongens te zorgen tot hun twintigste jaar. Ook de boekhandelaar Cotta in Stuttgart, de uitgever van Schillers werken, die zich dit vreeselijk verlies zeer aantrok, wenschte de opvoeding der knapen op zich te nemen, tegelijkertijd verzocht hij Charlotte voor de dringendste uitgaven van elk bedrag op hem te rekenen.
Veel meer dan zij ooit had durven hopen, heeft zij van hem ontvangen. 30.000 thaler honorarium heeft hij haar en de erven betaald; tot het jaar 1833 nog 70.000 thaler en voor de briefwisseling tusschen Schiller en Goethe 4000 thaler.
Verder keerde het Weimarsche hof haar en haar zuster jaarlijks een toelage uit van 700 thaler en Dalberg, de voormalige landvoogd in Erfürt, gaf 600 Gulden per jaar.
Om zich de liefde van den afgestorvene waardig te maken, wilde Charlotte voor haar kinderen werken; zij wilde hun lichaam krachtig maken en hen niet gebukt laten gaan onder een te strenge opvoeding, die volgens haar meening de sterke natuur van den vader ondermijnd had.
Eerst trok Heinrich Vosz zich de kinderen aan; zoo dikwijls zijn tijd het toeliet, ging hij met hen wandelen en trachtte hun op alle manieren bezig te houden. Zelfs de wolken moesten het hunne daartoe bijdragen. In hun verbeelding zagen ze dan steden en dorpen in bonte afwisseling.
‘Daar zie ik een groot kasteel!’ riep Ernst eens, waarop Karolina lang in de wolken bleef kijken.
‘Ja,’ riep ze, ‘dat is het huis van Onzen Lieven Heer, waar vader ook in woont!’
Charlotte was tevreden over het gedrag van de kinderen en schreef over Emilie, dat zij het sprekend evenbeeld van haar vader werd, zij ging elken dag meer op hem lijken.’ Karl was erg zenuwachtig, waarover Charlotte zich wel eens ongerust maakte. Met hem had ze nog nooit over zijn vader gesproken; dat kon zij nog niet met de noodige kalmte, maar Vosz sprak er hem dikwijls over.
‘Ik hoop hem te doen begrijpen, wie zijn vader geweest is.’
Op raad van Hertog Karl August, die haar een gemakkelijk rijtuig aanbood, begaf zij zich met haar moeder en de kinderen naar de badplaats Brückenau.
Na haar terugkeer nam zij voor de kinderen een gouverneur, zekeren Martens.
In de lente van het volgend jaar werden zij verblijd door een gouden medaille, hun gezonden door den kroonprins van Pruisen en zijn broer prins Wilhelm (keizer Wilhelm der Grosze).
(Wordt vervolgd).