II. Aan A.B. - K en Typo.
Het is mij zeker wel vergund even op uwe correspondentie met U terug te komen. Wie zwijgt, stemt toe, zegt het spreekwoord, en daar ik meen X 's bedoeling wel begrepen te hebben, meen ik dat ter wille van 't goede recht, meer nog dan om de zaak zelf, te mogen en te moeten getuigen.
X behandelt het begrip Liefde en Vriendschap zéér abstract, waardoor meer haar bedoeling gevoeld dan letterlijk gelezen kan worden.
In 't kort wenschte ik mijn indruk weer te geven - X houde het mij ten goede, indien ik verkeerd begreep - X zegt dan, men kan maar voor één Liefde voelen, voor meer dan één Vriendschap.
Die Liefde is men zich niet altijd al vroeg ten volle bewust; dit bewustzijn groeit naarmate de persoonlijkheid zich ontwikkelt.
Velen hebben al te goeder trouw een huwelijk gesloten, voordat ze weten wat de Liefde voor hen is, voordat die Liefde een gestalte bij hen heeft aangenomen. In zoo'n huwelijk zou de geestlijke verhouding van man en vrouw in den grond het karakter van vriendschap dragen.
Niettegenstaande dit licht hun over hun voelen is opgegaan, zouden beiden zorgen, dat het een goed huwelijk blijft - ze voelen toch vriendschap voor elkaar.
Hieruit zou volgen, dat de Liefde hooger staat dan de Vriendschap - in dit geval Liefde niet te verwarren met wat men gewoonlijk ook Liefde noemt, een vriendschappelijke huwelijksverhouding. Dit zou dus een antwoord zijn op een gedeelte van de vraag van Lotus in H.L. No. 7 wat van de twee hooger staat.
En een antwoord op het andere deel van de vraag van Lotus zou zijn: Alleen zij, die zich hun Liefde bewust zijn geworden, die zich zelf hebben gevonden, boven hun Liefde zijn uitgegroeid, zij, die dus geen Liefde meer zoeken, zouden met elkaar zuivere vriendschap kunnen sluiten. Ik hoop, dat deze kortheid geen afbreuk aan de duidelijkheid doet en ik eenigermate X 's gevoelen weergegeven heb.
A.D.