tot daden meer in overeenstemming met het reine en zachte wat men in ‘moeder’-natuur kan weervinden?)
Waar onweerlegbaar is dat de vrouw, als individu in het natuurleven, met dezelfde rechten is toebedeeld als de man, mag daar in een ‘maat’schappij nog steeds getracht worden rechten aan de vrouw te onthouden en haar die te ontzeggen?
Ziehier een vraag waarop het antwoord ‘neen’ in den breede zou kunnen worden omschreven, maar waarbij gevoegd moet worden dat omstandigheden (toestanden) beletten zuiver consequent daarmede door te gaan.
Waar toch de algemeene bekendheid omtrent de gelijke rechten voor allen (zoowel voor man als vrouw) nog ontbreekt, waar de macht der gewoonte! nog zoo heerschende is, zou het zeker nog niet goed te keuren kunnen zijn als de vrouw onmiddellijk in de haar komende rechten kon treden, omdat daarvan dan wellicht nog geen goed gebruik zou kunnen werden gemaakt in den toestand waarop thans alles is gebaseerd. (Een bodem moet eerst tot het vruchten dragen voorbereid en gereed gemaakt worden; niet op elk tijdstip is deze daartoe geschikt.)
Een eerste vereischte is het natuurlijk dat de vrouw strijdt voor haar rechten, maar haar werkkring daartoe mag niet alleen bepaald zijn tot haar sekse, wat in den tegenwoordigen tijd in twijfel zou doen trekken of zulks niet het terrein waarop de vrouw kàn werken zoude beperken, terwijl daarentegen een zoo groot mogelijke uitbreiding daarvan zeer gewenscht is.
Het is thans toch ook zeer zeker in het belang der vrouw dat de man overtuigd wordt en blijft van haar goed recht, niet splitsbaar meer of afhankelijk gesteld van het ‘zijne’; daartoe en daarom zal de vrouw zich meer en meer moeten gaan vertoonen en bewegen op het nog zoo scherp afgescheiden terrein van den man, die scheiding moeten trachten op te heffen door alle middelen welke daartoe zoowel bij man als vrouw kunnen worden aangewend en waar de vrouw zelf gevoelt ‘boven’ den man te staan, ingang trachten te vinden bij hem om al doende den man geheel voor haar te winnen.
Door de vrouw zullen geen uitsluitend voor haar sekse toegankelijke samenkomsten of besprekingen worden gehouden; gemengde, algemeene besprekingen en onderhouding wederzijds zullen beslist meer invloed uitoefenen voor de vrouw tot medewerking en beter begrijpen van haar streven voor gelijk recht. Alzijdige ontwikkeling zal de vrouw mede tot stand trachten te brengen, d.w.z. een goed begrijpen van haar recht doen opnemen in anderen wat hare begrippen en streven zal doen vertakken en haren arbeid lichter maken.
De man zal dan zeer zeker de vrouw als van zelf op ‘zijn’ terrein laten en het gemengde (algemeen) terrein is voor de vrouw - voor allen - geopend, ruimer arbeidsveld voor vrouwenrecht is dan daardoor verkregen.
Natuurlijk mag de vrouw op deze wijze hare individualiteit niet uit het oog verliezen en zal zij voortgaan met aan zichzelf en voor hare sekse te blijven arbeiden. Zoodra zij dan, in het algemeen gesproken, den man heeft weten te overtuigen van haar goed recht, zal zij oneindig veel meer gewonnen hebben, dan wanneer gezegd kon worden, dat de vrouw zelf overtuigd was van de haar toekomende rechten.
Immers zou niet, wanneer de vrouw alléén overtuigd was van haar goed recht op dezelfde rechten als de man, een voortdurende vrouwen- en mannenbeweging daarvan het gevolg zijn, waarbij de vrouw haar, de man zijn recht bleef bestrijden en de vrouw ten slotte voor overmacht toch weer moest bezwijken?
De man moet er derhalve voor gevonden worden om mede te helpen aan den grooten strijd voor ‘vrouwenrecht’, wat dan zeer zeker zijn vruchten niet zal doen uitblijven.
Betreurenswaardig is het wel te noemen, dat de vrouw zelf over het algemeen genomen nog zoo weinig is doordrongen van haar recht, van haar eischen die zij thans reeds zou mogen stellen, ja soms nog zóó weinig voelt voor haar eigen persoonlijkheid! Maar 't is toch ook weer niet de vrouw die daarvoor ‘eigen schuld’ draagt, neen, het grootste gedeelte der verantwoordelijkheid hiervoor zou te vinden zijn bij den man.
Neemt den toestand zooals hij is: de man overheerscht en door dit te betreuren feit leeft onze vrouw voort in de meening en helaas! soms vaste overtuiging dat dit zóó is geweest, zóó hoort en zóó zal of moet blijven.
Zij vernedert daardoor zichzelf, vergeet haar eigen individualiteit en gaat gebukt onder het misbruikt vermeend recht (macht!) van den man. Hij heeft zich dit recht aangematigd en de vrouw is daardoor lijdende (nog de passieve partij!).
O vrouw richt U op, schaar U aaneen en ga hand aan hand voort met strijden voor Uwe rechten; win allereerst den man voor U en veel, zeer veel hebt gij gewonnen.
Veel zou door de vrouw kunnen worden gedaan in dezen strijd door middel van de opvoeding en het onderwijs. Door middel van het eerste, omdat de vrouw alleen en bijna uitsluitend mag geacht worden de hoofdleiding daarvan te hebben (het aankweeken van de levenskiem van elk pasgeboren kind); door middel van het tweede omdat in het tijdperk van ‘de schooljaren’ veel, zeer veel, voor de ontwikkeling en het begrijpen dienaangaande kan worden gedaan, (wat ons de vruchten zullen aantoonen) temeer omdat de vrouw bij het onderwijs reeds betrekkelijk ruim is vertegenwoordigd.
Vóór alles echter onderzoeke de vrouw zichzelf en tracht zij te vinden alles wat mogelijk is om de overtuiging eerst voor haar zelf en daarna bij anderen te krijgen van wat voor elk individu, zonder onderscheid, is weggelegd en derhalve daaraan zou moeten toebehooren.
De vrouw gaat echter niet mede met een stroom van ‘emancipatie’ zonder zichzelf individueel aansprakelijk te kunnen stellen voor haar daden; uit eigen gevoelens, gedachten en persoonlijke wetenschap moet zij durven en kunnen treden op den weg leidende tot het doel: vrouw en man in dezelfde rechten te doen deelen en in hetzelfde spoor te doen gaan, den weg die door ‘strijd’ moet worden behouden en overwonnen.