zijn de boeken-in-questie niet geschreven om te leeraren, om te verkondigen denkbeelden van goede strekking, neen het zijn eenvoudig uitingen van kunst, niets anders.
Er is echter ook een breede categorie van auteurs, juist in onzen hedendaagschen tijd, waarin de kunst hoe langer hoe meer wordt dienstbaar gemaakt aan andere doeleinden, van opvoedkundigen of moreelen aard, die in hun geschrijf optreden met besliste bedoelingen van denkbeelden ten goede verkondigen, dóór den trechter van een novelle of een verhaal of iets anders van letterkundigen aard. Welnu van deze schrijvers, en schrijfsters (want zij vooral hebben hier het hoogste woord) mag, ja moet men eischen dat praktijk en theorie hand aan hand gaan. Indien zij dat niet kunnen, of niet willen, dan dienen zij in het openbaar te zwijgen. Niemand heeft het recht hen te veroordeelen, op-zich-zelf beschouwd, in het particuliere leven, om een val of een zwakheid, die zij aan zichzelven hebben te verantwoorden, zoolang zij zich dan ook alleen met zichzelf bemoeien op dat bepaalde punt. Maar wel heeft iedereen het volste recht hen met den vinger na te wijzen als huichelaressen, wanneer zij in het openbaar durven optreden met raadgevingen en mooie zedepreeken, waarnaar zij zelf in het minst niet handelen, juist in datzelfde opzicht, waarover zij den mond vol durven hebben.
Een paar voorbeelden vinden hier plaats van hetgeen ik bedoel. Er is in deze Lelie onder mijn redactie meer dan eenmaal breedvoerig gediscussieerd over de questie Nellie van Kol, en hare methode van kinderen alles vertellen. Het spreekt van zelf, dat men daarover de meest verschillende ideeën kan hebben, en toch zedelijk gelijkelijk hoog staan. Maar, er is onder hen, die over deze questie schreven, ook eene vrouw, geweest, die haar eigen persoonlijk samenleven met háar eigen kind op de meest aandoenlijke wijze invlocht in haar beschouwingen, die en-passant vertelde van de nachtzoentjes die dat kind haar gaf, met de armpjes om haar hals geslagen, enz. enz. Alles even fraai... op papier. Maar wanneer men nu verneemt, dat diezelfde moeder, die zoo fraai schrijft over haar kind, het zoo weinig liefhad, dat zij het verliet voor een vreemden man,... wat blijft er dan over van haar schoone woorden over kinderen en opvoedkunde, enz. enz.? Hoe zij ook denkt over de questie-zelve, zij, die haar kind in den steek liet voor haar zelfzuchtige begeerten, zij heeft geen recht in het openbaar te leuterkousen over háár liefde tot haar kind, en over háár wijze van het opvoeden, enz. enz. Zij moge in het dagelijksch leven te verontschuldigen, te beklagen zijn, hare woorden over de questie van moeder en kind in het publiek hebben geen oprechten klank, geen eerlijke beteekenis meer.
Er was een andere, die over diezelfde questie de aandoenlijkste verhaaltjes dichtte, met de eigen namen harer kinderen... en die ondertusschen hen verliet voor een dergelijke reden als de bovengenoemde, in denzelfden tijd, waarin ze zoo teeder en zoo roerend over hen schreef in het openbaar.
Kan men die verhaaltjes, na die daad, nog beschouwen in hetzelfde licht, waarin men ze zag daarvoor? Neen, men werpt ze nu minachtend terzijde, waar men ze vroeger - afgescheiden van de al of niet letterkundige waarde - beschouwde als een aandoenlijke, eerlijke uiting van moedergeluk en moederliefde!
- En zoo zou ik kunnen voortgaan met vele voorbeelden op te sommen van hedendaagsche vrouwen, die b.v. ijveren voor dienstboden-opvoeding, en hun eigen dienstboden zoo onredelijk mogelijk behandelen, die doen aan zedelijke verbetering van gevangenen, maar hun eigen kinderen opvoeden voor erger dan de gevangenis, omdat zij hen overlaten aan de straat en aan slechte speelmakkers, in plaats van zich om hun zedelijk welzijn te bekommeren, enz. enz. Als deze vrouwen - en dit doen zij heden ten dage bijna zonder uitzondering - artikelen, brochures, verzen, romans, gaan schrijven, om hare fraaiklinkende ideeën te verkondigen, dan hebben die ideeën uit zulke monden, omdat men weet wie ze neerschreef, geen de minste waarde meer. Men kan die ideeën op zich zelf misschien goedkeuren of toejuichen, maar uit die onzuivere bron moeten zij niet tot ons komen. De bron zelf heeft door hare onzuiverheid de opzichzelf misschien zuivere ideeën verontreinigd.
Ik wil U een voorbeeld geven in omgekeerden zin. Het is mij gebeurd, dat een artikel van mij, hoofdzakelijk door een noodlottige drukfout, geheel werd misverstaan door iemand, op wiens achting ik hoogen prijs stel, bij alle meeningverschil in zeer vele opzichten. Die iemand vroeg mij om een persoonlijk onderhoud ter opheldering, en toen dit bevredigend was afgeloopen, zeide ik tot hem: U hadt toch in ieder geval wel