de voetzoolen geroosterd. Wie van het vrouwvolk niet gevlucht was of ergens verborgen in huis of schuur, vrouw, kind of dienstmeid werden derwijs mishandeld, dat ze stervend ineenzonken of zich later van het leven beroofden. Des morgens, bij den aftocht, werd om te besluiten, den geheelen boel in brand gestoken, en zoo ging onder de auspiciën van het Gezag in vlammen op, wat voor allen de bronaâr van het bestaan was.
Een helder beeld dier verschrikking geeft u het bekende classieke werk: Der abenteuerliche Simplicissimus und andere Schriften von Hans Jakob Christoph von Grimmelshausen. Herausgegeben von Adelbert Keller, Stuttgart 1854. Den bezitsters van een acte M.O. Duitsch is dit werk wel bekend. Vermits dit boek niet gemakkelijk te bekomen is, wijs ik er op, dat er ook wel moderne werken zijn, romans, die u de wijze van oorlogvoeren uit die tijden doen kennen. Ik noem o.a. ‘Liefde en Strijd’ van P. Fr. Rist. Naar het Deensch van D. Logeman - v.d. Willigen. (Utrecht, H. Honig 1904).
De schrijver, dien ik om zijn werk hoogacht, heeft in beeld gebracht de episode uit de Deensche geschiedenis, toen in 1658 de Zweedsche Koning Karel X op verovering uit was van Denemarken, en zijn cavalerie over de bevroren wateren de anders zoo veilige streken, Langeland en Lolland had vermeesterd, en het ruiterkanalje daar op de gewone wijze te keer ging. De Geschiedenis zelve geeft in den regel slechts een vage voorstelling eener dergelijke invasie, en zeker geen aanschouwelijk beeld van het lijden der bevolking. Geschiedschrijvers bepaalden zich gemeenlijk met te zeggen: het land werd te vuur en te zwaard verwoest. De verwoesting van zoo vele levens moet gij zelve er bij denken. De eenige bron om van die tijden een werk der verbeelding te wrochten, dat nochtans de waarheid reflecteert, zijn de oude kerkboeken, door de predikanten bijgehouden, en die aanteekeningen zijn dan nog zeer beknopt en schaarsch. Zoo schiep onze auteur een werk van Wahrheit und Dichtung uit een aanteekening van het jaar 1661, meldend dat in het bosch bij het dorp gevonden waren de beenderen van een man en eene vrouw, die waarschijnlijk bij het naderen van den vijand in het bosch zich verscholen hadden en waren dood gevroren.
Een mooie liefdeshistorie heeft de schrijver uit dat gegeven gesponnen, en erg interessant zijn ook de bladzijden, het leven der gelieven schilderend, die een hut hadden gebouwd in het diep van het oerwoud: - hij, Zweedsch dragonder, zij, dochter van een boer uit het Kerspel. Levendig zijn ook de tooneelen, die te aanschouwen geven, hoe de dragonders, in het dorp huishouden, zoodat ook zij die niet van ‘oorlogsromans’ houden, wel tevreden zullen zijn met deze lectuur.
Maar - en dit is het voornaamste - gemeld boek geeft een beeld van den oorlog, en de inhoud kan velen tot denken brengen, nu onder de brandende vragen ook het ‘oorlogsvraagstuk’ wat meer naar voren rukt.
Gij zult misschien in den oorlog nog wel iets goeds vinden, als die kan leiden tot zoo mooie liefde! Ach, ja, over den oorlog, als weldadig verschijnsel in het leven der volken, zijn dikke boeken geschreven. De krijgsdienst heeft de logge boerenjongens wat leniger gemaakt, en hun eenige manieren geleerd; heeft bandeloozen naturen wat tucht ingeprent, en onweerlegbaar schoone deugden gekweekt, als zelfverloochening, ridderlijkheid en hoffelijk zijn; buitendien nog moed en dapperheid. Maar de cultus dier deugden viel in het tijdperk, toen de oorlog nog op ridderlijke wijze werd gevoerd, vrouw en kind veilig waren, manlijke kracht en persoonlijke onversaagdheid den doorslag gaven.
Sedert veranderde het karakter van den krijg. De moderne oorlog werd een gevecht van massa tegen massa. Ze schieten elkaar thans op groote afstanden aan flarden. Op gluiperige manier, satanisch, worden de schepen tot ‘zinken’ gebracht, verdwijnen met man en muis in de diepte, zonder eenige grootheid of roem op daden. Reinier Klaassen streed ten minste twee dagen lang tegen acht Spaansche schepen, eer hij kelderde. Voor de troepen handgemeen worden, vliegen ze door mijnen en dynamiet bij duizenden in stukken de lucht in. Levend worden de aansnellende colonnes in verborgen kuilen gespietst. Van de hoogte der borstweringen worden stroppen neergelaten om de aanvallers te wurgen. Wie zal dit nog een schoone dood noemen of eervol vermelden als ‘gesneuveld op het veld van eer.’ Dit is geen ridderlijke wijze van oorlog voeren meer, maar moorden op gemeene manier. Sluipmoord op groote schaal, en anders niet.
Bestond nu het oorlog voeren nog daarin, dat het een ontwikkeling van krachten was, gericht op het positieve, de menschheid zou