Het was den 9en Mei 1805 op een Donderdag, dat Schiller stierf in den ouderdom van 44 jaar, 5 maanden en 29 dagen. In den helderen nacht van Zaterdag op Zondag werd hij begraven.
Volgens oud gebruik zou de kist door arbeiders gedragen worden, maar twintig jonge mannen, geleerden, kunstenaars en beambten boden zich aan dezen liefde- en eeredienst te volbrengen.
Voor de deur van zijn huis in Weimar namen zij de kist in ontvangst en begroeven haar op het kerkhof voor de Sint Jacobskerk.
Ter wereld gekomen in een armoedig vertrekje aan den oever van de Neckar, heeft hij haar in een kist van drie thaler aan den oever van de Ilm weder verlaten.
Van stad tot stad, van land tot land verspreidde zich de droeve mare, dat degroote dichter gestorven was en ‘das deutsche Herz seinen Mund verloren hatte.’
‘Ik weet niet of ik leven kan, hoe ik leven moet. De schoonste bloem op mijn levenspad is weggerukt en mijn weg ligt dor en kaal voor me.’
Deze woorden schreef Charlotte, Schiller's echtgenoote, aan zijn schrijftafel na de begrafenis. Zij woonde toen in het huis, dat hij den 19en Maart 1802 van een Engelschman, Mellisz, gekocht had. Reeds drie jaar te voren was hij van Jena naar Weimar verhuisd. In Jena woonde hij bij een kapper Muller, in de Windischengasse en later op het Frauenplan, de tegenwoordige Goetheplatz; doch hier miste hij het gezicht in het groen. Hij vertelde den musicus Schlömilch, die dikwijls bij hem kwam, dat het gezicht van boomtakken, die door den wind bewogen werden, hem inspireerde.
Schlömilch is de eerste geweest, die hem meegedeeld heeft, dat er aan de Esplanade een huis te koop stond.
(Wordt vervolgd.)