Dat ik er nu geen lust meer toe gevoel zal U zeker niet verwonderen. Hopende U hiermede van Uwe dwaalbegrippen ten aanzien van mijn Vader en zijn fabriek genezen te hebben, teeken ik:
E. Van Meerzo.
Alweer vervoegde ik me hiermee naar mijn bezadigden raadsman, liet hem dit schrijven lezen en tegelijk mijn antwoord erop. 't Viel me hard, ook dit antwoord, als 'k me zoo in háár plaats dacht, maar moest ik het niet doen terwille van die massa zwoegertjes? Welnu, mijn antwoord werd goed bevonden en 't volgende ging ter post.
Geachte Mej. van M.
Den toon van Uw laatste schrijven vind 'k allesbehalve aardig, maar als 'k mij in Uwe plaats stel, kan ik 't U niet kwalijk nemen. Daarom diene in beleefd antwoord 't volgende. Zóó hardhoorig ben 'k niet, dat 'k iets, wat vlak naast mij gezegd wordt, verkeerd versta en bovendien ook niet zoo onvoorzichtig om in dàt geval op zoo iets af te gaan. Dat Uw Vader iets anders heeft bedoeld, dat neem 'k wel aan, zoo iets is mij en zeker ook anderen wel eens overkomen en wat u omtrent Uw Vader's fabriek schrijft, ik vertrouw U genoeg, om U in dezen op Uw woord te gelooven. Ik betreur 't echter ten zeerste dat Uw Vader niet onmiddelijk mijn antwoord gerepliceerd heeft, want dan zou zeker alles zijn gewonen gang gegaan zijn en bij gevolg 't misverstand niet hebben bestaan. Och, was U maar bij dat laatste gesprek tegenwoordig geweest!
Wanneer U zich nu ook eens op mijn standpunt stelt, dan twijfel ik niet, of U zult mijn schrijven wel wat billijker beoordeelen. Vindt U 't niet beter, eerlijk en rond voor zijne opinie uit te komen tegenover de persoon zelf, dan zooals de groote massa doet, - òf alles dadelijk aan de groote klok hangen, zonder mededoogen met wie ook, - òf wat nog véél erger is en méér gebeurt, dan men wel denkt, heimelijk zijne verdenkingen aan anderen te openbaren en zich dan doorgaans te verschuilen achter ‘On dit?’
Inmiddels verblijve 'k hoogachtend:
Hiermede is de correspondentie tusschen Mej. E.v.M. en mij geëindigd. Ik kon de dochter destijds moeilijk anders schrijven, dan ik schreef, nietwaar? Maar ik heb direct aanteekeningen gemaakt voor later, zoo noodig. Nu, nadat 'k ook eenige dagen in arbeiderskringen heb vertoefd, nu kan 'k op 't laatste schrijven van mej. E. nader ingaan.
Hooggeachte Mejuffrouw v. M.
Uw Vader noemde niet den leeftijd van 24, maar van 22! Ik zou U als dochter nimmer zoo iets willen noch durven schrijven, als 'k er niet beslist van overtuigd was, als 'k er ook maar eenigszins aan twijfelde! Meent U, dat 't me niets gekost heeft eene vriendschap als de Uwe prijs te geven? En heb 'k daardoor ook niet de protectie van een der vrienden van Uwe familie verloren, omdat ik geen excuses kon maken, waar ik niet de minste schuld gevoelde, een protectie die voor mijn werk van 't gróótste belang was? - Ik heb nu eenmaal niet anders gekund. - En nu, na enkele jaren, nu herhaal ik nogmaals, dat Uw Vader heeft gezegd, wat ik U schreef, en niet, wat men U verteld heeft. -
Laten we eens één oogenblik aannemen, dat ik misverstaan heb. Mijn antwoord dan? Waarom werd dat niet weerlegd, of waarom werd daar totaal niets tegen ingebracht? En hoe hard moet er wel gewerkt worden, om van 5 ct per hemd een schamel dagloon te maken? - Bovendien, als men 't door mij gecursiveerde in Uwe brieven nog eens overleest, zal men niet twijfelen aan 't ‘Opzijn’ op dien leeftijd. Ik heb enkele meisjes uit verschillende fabrieken gesproken en ik kan nu juist niet zeggen, dat ze er ‘gezond en welvarend’ uitzagen, althans, die van ± 20 jaar niet. En teekenend is zeker wel, dat een harer mij hare bevreemding te kennen gaf over 't feit, dat de meisjes op 17 à 18 jarigen leeftijd 't harst kunnen werken. Zij wisten niet, hoe 't zoo kwam, maar ze vonden 't erg vervelend, 't moest juist andersom zijn, vonden ze. En zenuwachtig, dat sommigen waren! Vooral dat ééne schepseltje. - Opgewerkt was ze. Ik werd er akelig van. -
Waarom wilde die meneer Arrogantus mij niet te woord staan? Hij durfde niet. Ik heb er bewijzen voor. De ondergeschikten mochten er eens iets van te weten komen! En - dan daalde Zijne Majesteit wel een weinigje van zijn eigen hoog voetstuk en dat past toch niet voor zoo'n vorstelijk (?) personage, resideerende op zóó'n vorstelijk kasteel, nietwaar? Als men 't ook zóó ver gebracht heeft, heb dan eens sterke beenen om zóó