weg wijzen naar wat gezond is, en helpt het leven te dragen zooals het nu eenmaal is, namelijk de vreugde!
‘Een gezond boek over zieke menschen’, noemt een Zweedsch recensent Folke Rehn. Die definitie is zeer juist. Wij leven in het boek in een atmospheer van ziekte en dood! Wij staan aan meer dan één sterfbed. Nog te droeviger indruk laten die sterfgevallen na, omdat het, gelijk dat met tering zoo dikwijls het geval is, jonge, in den bloei van het leven staande menschen zijn, die worden weggerukt! En een waas van weemoed hangt zwaar neer over dit alles, omdat ook deze jonge mannen en vrouwen liefhebben en hun toekomstdroomen droomen, zoo goed als de gezonden en sterken! Indien Sigrid en Nils misschien wat al te ideaal, te onwezenlijk zijn geteekend, des te scherper omlijnd zien wij Clas en Maria vóór ons! Het sterven van Clas, terwijl Maria hem oppast, is een der mooiste gedeelten uit het verhaal.
‘Kort voor hij stierf raapte hij zijn kracht bij elkaar en zei: Ik ga nu van je weg Maria, en jij komt ook gauw, dat weet ik! En ze antwoordde: Ja, ja Clas! Ze zou hem wel dadelijk hebben willen volgen. Op dat moment leek niets haar heerlijker toe, dan samen in 't zelfde graf te worden gelegd, en eeuwig aan zijne zijde te mogen sluimeren.’
Maar al is er nog zooveel droevigs in dit alles, de blijde levenslust, waartoe Folke Rehn zichzelf en de zijnen dwingt, overheerscht het geheel! Den goeden, kracht-gevenden invloed van een sterken geest, al is ook het lichaam ziek en zwrak, heeft de schrijver verpersoonlijkt in zijn Folke Rehn! Van daar dat de Zweedsche pers de verschijning van het werk met zooveel lof begroette, en een vergelijking trok tusschen dezen held Folke Rehn en Selma Lagerlöf's Gösta Berling. Wel zelden is een eerstelingswerk, waaraan eigenlijk groote letterkundige verdiensten geheel en al ontbreken, zoo warm ontvangen als Folke Rehn.
En dit heeft de schrijver daaraan te danken, dat zijn bedoelingen doen denken aan de schoone en reine levensleer, die Gösta Berling predikt op zoo ongezochte wijze! Tegenover het licht, dat uitstraalt van den zieken Folke Rehn, heeft de schrijver de somberheid gesteld van den orthodoxen godsdienst, die hel en verdoemenis predikt aan wie troost en vreugde zoeken in onschuldige levensgenietingen! Dit soort streng calvinisme is misschien méér thuis in Zweden en Noorwegen dan ten onzent; althans in de steden, want in de provincie heerscht óók ten onzent deze ernstige levensrichting nog zeer veelvuldig! Maar hoe dit zij, de schrijver heeft met loffelijke onpartijdigheid in den predikant Samuelsson een oprecht en eerlijk Christen geteekend, die het even eerlijk meent met zijn bedoelen zielen te redden, als Folke Rehn eerlijk is zijn zoeken naar wat onschuldig aardsch genot voor hem. De bedoeling van den auteur is niet geweest de beide levensbeschouwingen op vijandelijke wijze tegen elkaar over te stellen. Hij geeft den predikant zoo goed wat hem toekomt, als hij het zijn held, den lichten, blijden Folke Rehn geeft!
Intusschen, zoo de bedoelingen van dezen ‘roman uit een sanatorium’ zeer loffelijk en zeer der kennismaking waard zijn, als literair werk beschouwd valt dit boek te méér tegen, omdat de Zweedsche pers het zóó in de hoogte steekt door die vergelijking met Gösta Berling. Immers, ook Gösta Berling was een niet-realistisch boek, een samenstelling van sagen en mythen, waarin men de diepen, verheven bedoeling moest voelen en zoeken! Maar hoeveel talent, hoeveel gloed en bezieldheid ademde niet dit geheel éénig daarstaande kunstwerk! Flauw, mat, vaag-geteekend en door en door onnatuurlijk, is daarnaast het samenstel van Folke Rehn! De wijze van vertellen is saai, onsamenhangend, vervelend! De karakters zijn dragers van ideeën, zijn geïdealiseerd! En daardoor wordt ook de overwinning van Folke Rehn telkens veel te gemakkelijk en te weinig verklaard. Verreweg het best en het meest juist geteekend is de figuur van den predikant Samuelsson! Zijn preeken tegen muziek, zijn de menschen afhouden van ‘de wereld’, zijn gesprekken met Folke Rehn, zijn van het werkelijke leven afgezien! Daarentegen kan men noch Sigrid noch Nils, noch Ragnar, noch zelfs Clas of Maria heel natuurlijk-beschreven noemen! Zij gelijken ook allen veel te veel op elkaar; zij zijn te weinig echt-ziek, te ongewoon, zou men willen zeggen! Vergelijkt men met hen de zoo heel-alledaags geteekende typen uit Tuberculeus, een Vervoort, een de Roever, een Emilie, dan zal men begrijpen wat ik bedoel. Vervoort b.v. kan zich, zoo echt als een teringlijder, angstig maken over zijn temperatuur; hij kan ook knorrig zijn, en onredelijk tegen de verpleegster; Emilie, bij al hare liefheid, heeft de echtvrouwelijke eigenschap der onschuldige coquetterie van er graag op haar voor-