De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 703]
| |
geldt politieke en kerkelijke gevoelens, en desnoods kunnen we ons nog indenken in eene scheiding bij niet-exacte wetenschappen. De geschiedenis o.a. kan van verschillende kanten bekeken worden, en zelfs in de bronnen kan men tusschen de regels doorlezen, maar nu wil men het meest exacte onderdeel der geschiedenis, de genealogie en heraldiek ook al tot scheiding doen strekken. Daartoe moeten uitgegeven worden Genealogische kwartierstaten van Nederlandsche katholieken. Op zich zelf kunnen we het uitgeven van kwartierstaten niet anders dan prijzen, maar waarom moeten nu de katholieke geslachten afzonderlijk en afgescheiden geholpen worden, waar in de reeksen van kwartierstaten, welke reeds verschenen zijn, nooit gelet is op de kerkelijke belijdenis, maar uitsluitend op het belang voor de genealogisch-heraldische wetenschap. Welke onzer genealogen heeft er ooit aan gedacht om het een of ander geslacht niet in zijn bundel kwartierstaten op te nemen, omdat het van huis uit Roomsch-Katholiek was, en dit alles wetende, gaat een katholiek genealoog zelf de bokken van de schapen scheiden. Het doet zoo denken aan een preutsche Engelsche onderwijzeres, die de werken van mannelijke en vrouwelijke auteurs in verschillende kasten sloot. Ziet een kwartierstaat van een katholiek er anders uit dan van een protestant? We gelooven het niet, tenzij somtijds een doopdatum aanwijzen zou kunnen dat dit sacrament in een Hervormde kerk zou hebben plaats gehad. We spreken van doop, omdat de geboorte-data zelden zijn te constateeren. Slechts van 1811 af was er een Burgerlijke Stand. Genealogische kwartierstaten samen te stellen is een nuttig werk. Men moest zich van katholieke zijde hebben gewacht om ook daarin scheiding te brengen! | |
De schilder W.P. Candel.Vriend en studiegenoot van de schilders Nakken en Jules van de Sande Bakhuyzen, spreken ook in zijne werken de opvattingen en qualiteiten zijner kunstbroeders. Niettemin werd hij zelden met dezen genoemd. Bescheiden van aard was hij een stille in den lande geworden; hij plaatste zich niet op den voorgrond en weinig of niet exposeerende raakte deze nauwgezette meester uit de Haagsche school van het midden der 19e eeuw in het vergeetboek. Met alle waardeering van het nieuwe en nieuwste in het streven zijner jongere kunstbroeders leek hij wat ouderwetsch. Doch dat is maar in schijn, in werkelijkheid ging hij met zijn tijd mede, en was er wel degelijk eene andere richting in zijn werk te bespeuren. Van likken en peuteren had hij zich losgemaakt zoo hij er al door geketend was geweest, en zijn met mollig vee gestoffeerde landschappen vonden grage koopers ook onder de leden van het Koninklijk huis. In vroegeren tijd was hij een gezellige Pulchriaan maar door zijne vele lessen onder de hoogste standen, waar zijne élèves geen kinderen, maar smaak volle dilettanten waren, leefde hij alleen voor dat onderdeel van zijn kunst. Hij produceerde weinig, maar stortte van zijn goed zien, zijn helder begrip van kleuren-harmonie en zijn techniek den overvloed uit bij anderen. We zouden Candels kunst tot drie periodes willen brengen. Geboren in 1835, en leerling van Bart van Hove, vertoonde zijn eerste periode in zijn werk het cachet van het extra geacheveerde. De tweede periode bracht stilstand in zijn kunst; hij werkte om anderen te leeren. Daarna ontwikkelde hij, na zijn huwelijk in 1889, een arbeidskracht, waarvan we dezer dagen, in een reeks van 38 nommers, de resultaten zagen op eene expositie,Ga naar voetnoot1) en die ongetwijfeld zijn naam ook voor onzen tijd gestempeld heeft. Candel stierf 8 December 1904. Hij liet een kunstnalatenschap na, welke voor zijn weduwe en dochtertje ongetwijfeld rente zal opleveren. Zeer spoedig zal het onverkochte gedeelte te Assen, Groningen en elders in kunstzalen worden tentoongesteld. A.J. SERVAAS VAN ROOYEN. Oud-Gemeente-archivaris. Den Haag. |
|