zullen. Het kan gebeuren, dat een meisje, dat buiten opgevoed wordt onder allerlei dieren en veel broertjes en zusjes, onverschillig voor een pop blijkt te zijn. Maar dit is dan geen bewijs tegen de moederlijkheid van haar ziel, indien zij in plaats daarvan het jonge leven om haar heen met liefderijke teederheid behandelt. Integendeel, dit toont alleen haar krachtig gevoel voor het werkelijke, zij verkiest dan het leven boven het schijnleven dat een pop een kind biedt; iets wat werkelijk leeft is toch van veel meer waarde!
Af en toe ziet men ook hoe een meisje met een rijke fantasie handelingen uit het boek dat zij gelezen heeft met haar poppen, liefst papieren poppen, vertoont. Maar ook dan wordt er gewoonlijk niet éen bepaalde pop met moederlijke teederheid behandeld. Doch ook dit bewijst niet de afwezigheid van het moederlijke instinct, maar alleen dat dit kind andere eigenschappen heeft dan juist het gevoel van moederlijkheid.
Die andere eigenschappen, die voor het meerendeel der meisjes juist die zijn, die over hun verder levenslot beslissen, komen het meest uit in de wijze waarop zij met hun pop omgaan en hoe die pop er uit moet zien.
Het gebeurt soms dat een kind zich onverschillig toont voor de poppen, die men het gekleed en wel voorzet en nog onverschilliger voor poppen, die ‘groote menschen’ moeten verbeelden. Veel liever maakt het zelf een echte zuigeling, zoo groot en zoo natuurlijk mogelijk, een echt ‘kind’ dat het meisje zelf in haar armen dragen kan en dat liefst zoo zwaar mogelijk wezen moet en dat zij vol teederheid aan haar hart drukt, zonder er bij te denken hoe plomp het is. De ouders van zulk een kind hebben dan alle reden om vol hoop, maar tevens vol angst de toekomst van dit kind tegemoet te zien. Want zij zal naar alle waarschijnlijkheid een van die vrouwen worden, voor wie liefde zoowel als moederschap eens een groote hartstocht - misschien zelfs een groot lijden wordt; een van die vrouwen wier levenslot gemakkelijk tragisch, maar nooit onbeteekenend wordt.
Indien ouders daarentegen zien hoe hun dochtertje zich met geestdrift wendt tot iedere nieuwe pop, hoe die er ook uitziet, den eenen dag een zuigeling, den volgenden een dame in baltoilet en den derden een pop als boerin verkleed, en de pop het eene oogenblik slaap in het bedje van het kind zelf en dan weer in een hoek geworpen wordt, dan moeten zij trachten dat kinderzieltje tot rust te brengen, anders zal het later niet alleen strijd, maar misschien ook verwoesting om zich heen verspreiden.
En als de ouders zien hoe het aan- en uitkleeden van de pop, het steeds verwisselen van kleeren, het eenige genot is, dat het kind van haar speelgoed heeft, dan moeten de ouders op andere wijze het zieltje zien te wekken dat er misschien toch in het schijnbaar koude meisje sluimert.
Sommige meisjes houden zich eerst en vooral met de opvoeding van hun pop bezig. Als de pop dikwijls in den hoek moet staan, of op andere wijzen gestraft wordt dan duidt dit dikwijls niet alleen op een verkeerd opvoedingssysteem, maar ook op een hard gemoed en een moeilijke natuur. Als daarentegen de poppen meestal te bed liggen en aan allerlei ziekten lijdend teeder verpleegd worden, als vooral hun gebroken armen en beenen, hun ‘ingewanden’ en het mekaniek waarmee zij zich bewegen het onderwerp van onderzoek van het kind zijn, dan schuilt er misschien een doktersgeest in het spelend wicht. Maar het kan ook alleen maar een zucht zijn om uit elkaar te halen en kapot te maken.
Als een meisje zich voornamelijk bezighoudt met de gevoelens van haar pop, bang is die door het geringste verzuim te krenken, met haar zoetste stem de zieke pop toespreekt en bleeke, leelijke gezichtjes met kale hoofden teederder streelt dan de blozende, bolle wangetjes van de mooie, blonde krullebol - om haar toch vooral geen pijn te doen - dan moet de moeder van dit kind God uit den grond van haar hart bidden de smarten af te wenden die dat hart eens doorboren zullen. Want met dat kind zal één van die menschen opgroeien, voor wie het lijden van anderen eens het werkelijk leven wordt, een mensch van hetzelfde soort als het kind, dat de Madonna eens in haar armen droeg.
Een toonschaal van verschillende vrouwentypen klinkt ons aldus door het schijnbaar zoo eenvoudige poppenspel in de ooren, - van de dwaze maagden af tot de mater dolorosa's toe!
En nog voller zouden deze tonen klinken, indien wij konden luisteren naar de geheimen die het kind haar pop influistert. Alles, alles wordt de pop dikwijls gebiecht, vreugde en verdriet, alle gevoelens van teederheid en hardheid hoort de pop alleen, hetzij dan de pop waarmee de bleeke vingertjes op het