ik, wat mij betreft, dan ook niets gemerkt. Als er zulke gesprekken gevoerd zijn, dan heb ik ze zeer zeker niet begrepen. Maar ik geloof dat de hedendaagsche kinderen, in de groote-steden, zooals b.v. in den Haag, een mate van gemeenheid en onkieschheid bezitten, die voor een groot deel is toe te schrijven aan de zoogenaamde reinheidslectuur à la Nellie van Kol. Ondoordachte ouders en opvoeders geven die jonge hersenen onbekookt zulke lectuur in handen, of wel, zulke boekjes zwerven in de huiskamer rond, zinnenprikkelende recensies ervan staan in alle mogelijke blaadjes, die zij onder de oogen krijgen. En het gevolg ervan is, dat het misschien goed-bedoelde idee van den schrijver een allerdroevigste uitwerking heeft in de praktijk op de slachtoffers.
Opdat gij, en zij die dit met U lezen, mij dus goed moogt begrijpen, herhaal ik nog eens uitdrukkelijk, dat ik volstrekt niet de leer aanhang, dat een moeder niet met haar kind moet spreken over sexueele zaken. Ik zeg alleen, dat elk kind individueel moet worden behandeld, waar het een zoo kiesche zaak geldt; dat de een misschien weten moet wat den ander nog verzwegen dient; dat men het den eenen op deze, een tweeden op die wijze, en een derden misschien in het geheel niet moet duidelijk maken; en dat om al die redenen alleen de moeder of de opvoeder kunne beoordeelen hoe te handelen met het haar of hem toevertrouwde kind, zoodat de ‘reinheidslectuur’, die zonder voorbehoud in allerlei handen geraakt, en onder allerlei nieuwsgierige oogen komt, als een bepaald gevaar moet worden geweerd. - Lees s.v.p. corr: aan G. hieronder.
Studium. - Hartelijk dank voor Uw welkom-kaart. Ik vond het een leuke attentie. Ja, het weer is ellendig hier in Holland. In Luzern lag de sneeuw dicht op de bergen, toen ik daar een paar dagen was op mijn door-reis. Maar dat gaf een prachtig gezicht, dat je troostte over de kou en de guurheid. Aan deze koude en regen hier in Holland zie ik geen enkele lichtzijde.
G. - Ja zeker, ik ontving Uw brief in Menton met veel dank, en ik beantwoord hem nog. Heden laat de plaatsruimte dit niet meer toe, en wil ik U alleen vragen, of ik, naar aanleiding van de bovenstaande corr: aan Lizy, Uw laatsten brief aan mij mag afdrukken, natuurlijk zonder Uw naam. Mij dunkt, die brief is zoo recht een bevestiging van mijn schrijven aan haar, dat elke moeder zelve moet beoordeelen wat haar kind al of niet mag en moet weten; en tevens bevestigt het slot van Uw brief mijn beweren, dat een kind, ook al ziet hij hoe de dingen toegaan, toch daarbij geheel onschuldig kan blijven. Zelve heb ik de geboorte van jonge honden dikwijls genoeg bijgewoond als kind, en ik heb er even weinig over nagedacht, of over geredeneerd, als Uw jongens. Mijn moeder deed bij dat alles zoo volkomen ‘gewoon’, dat ik aan niets anders dacht dan aan het genot van die kleine dieren te zullen zien, en mij volstrekt niet verdiepte in de rest. - Ik wacht dus op Uw toestemming, lieve mevrouw.
E.P. - Ik ontving zooveel copie, dat gij mij even de namen dier gedichtjes moet opgeven, dan kan ik het spoediger nazien.
Flikje. - Ik vond thuiskomend Uw brief en beantwoord dien onmiddelijk. Ja zeker, ik wil Uw plan gaarne in de Lelie laten uiteenzetten, door Uzelf. Als gij Uw naam eronder zet kan het als hoofd-artikel geplaatst worden. Zeer zeker hebt gij gelijk, dat hier een wezenlijke gelegenheid is tot nuttig-zijn. Maar ik moet eerlijk erkennen, dat niet iedereen onafhankelijk genoeg is om zulk een daad te doen; óók uit een oogpunt van omgeving moet men onafhankelijk zijn. Want anders zou men de personen uit zijn omgeving allicht in gevaar brengen. Ik wacht dus Uw artikel en plaats het dan dadelijk.
Nannie van Wehl. - Neen, zeker ontvangt gij voor dit laatste stukje méér. Ik zal dat opgeven aan den uitgever. Per kol: de helft méér. Dank voor Uw vriendelijk schrijven en hartelijk gefeliciteerd met Uw benoeming.
Henry van W. - Hartelijk dank voor de mooie kaart!
B.G. - Het artikel kwam in mijn bezit en is reeds gedrukt. Ik dank U zeer voor Uw vriendelijk schrijven. Ja, het is niet altijd prettig zoo gebonden te zijn. Maar men went aan alles, ook aan werken met een zwakke gezondheid.
H.H. - Ik dank U vriendelijk voor Uw welkomen en langen brief, waarin ik op het punt godsdienst zooveel vond, dat ik-zelve juist zoo voel als gij. Zoo b.v. het onbevredigende en vage van de leerstellingen van het moderne Christendom. Ik ook voel zoo weinig voor die phrasen, die spieken van een ‘Voortleven door onze werken,’ van een ‘Voortleven naar den geest,’ enz. enz. En ook het troostrijke van de theosophie ontgaat mij. Ik kan in die leer niets troostrijks zien; eerder vind ik haar troosteloos. Het oude Bijbel-geloof is voor mij het eenige dat wezenlijk iets beteekent, dat troost geeft en kracht, en dat ik den wezenlijk-geloovigen benijd als een kostelijk bezit bij al het troosteloos-vergankelijke van ons aardsche leven. Juist dezen zelfden dag waarop ik Uw schrijven ontving, kreeg ik een brief van een zwaarbeproefden ouden vader, die, terwijl hijzelf met zijn vrouw buitenslands was, ineens naar huis was geroepen door het geheel onverwachts sterven hunner dochter. Hij schreef geen lange beschouwingen of godsdienstige uiteenzettingen, alleen dezen enkelen aandoenlijk-geloovigen volzin: ‘Nu is zij bij God.’ - En het leek mij, toen ik die woorden las, en mij daarbij het vriendelijke, eerwaardige gelaat herinnerde van den briefschrijver, dat hij, bij al zijn smart om zoo een droevig verlies, gelukkig moet zijn door zijn zoo-gelooven-kunnen, veel gelukkiger dan de meesten onzer. En, wie weet, misschien heeft hij gelijk, groot gelijk.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.