III. De dubbele roeping der vrouw.
Aan studeerende jonge meisjes.
Met levendige belangstelling las ik indertijd het werkje van Mevr. van Calcar over: ‘De dubbele roeping der vrouw.’ Het boeide mij uitermate en deed gedachten in mij ontstaan, die nu opnieuw bij me opgekomen zijn onder het lezen van het stukje: ‘De huiselijke Opvoeding van onze Meisjes’, voorkomende in de Holl. Lelie van 5 April. Zoo Frl. de Savornin Lohman het mij wil toestaan, zou ik gaarne in verband daarmee een vraag willen doen aan jonge meisjes die, niet finantieel onafhankelijk zijnde zich door studie voor een betrekking moeten bekwamen, en toch ‘vrouw’ zijn en willen blijven in den echten, goeden zin van het woord.
Heel veel van ons zijn nog in 't onzekere, wat onze bestemming zal zijn. Onze natuurlijke bestemming ligt in het huwelijk; geen van ons die dat ontkent, nietwaar? Maar zullen wij tot onze natuurlijke bestemming geraken, of moeten wij alléén door het leven gaan, als onafhankelijke vrouw ons eigen brood verdienend? Wisten we dat nu maar, dan zouden we ons kunnen bekwamen òf voor het een, òf voor het ander. We weten echter niets, waarvoor moeten we ons dan voorbereiden? ‘Voor beide tegelijk’, antwoorden velen ons, ‘dat is het beste en het zekerste.
De opleiding tot een betrekking kan toch in geen geval kwaad; wat men geleerd heeft kan ook in het huwelijk van pas komen. En de opleiding tot vrouwelijke bezigheden is in ieder geval goed; die kunnen ook buiten het huwelijk gebruikt worden.’
Zeker, dit alles geef ik dadelijk toe; het zou het beste en het zekerste zijn, ons voor beide roepingen te bekwamen. Maar...., en nu komt mijn vraag: hoe mooi dit nu ook klinkt, kan dit in de praktijk werkelijk plaats hebben?
Studeerende jonge meisjes, er wordt zooveel over ons geredeneerd en beslist, wat dunkt u, zullen wijzelf ons nu niet even in den strijd mengen, en tenminste in deze kwestie een antwoord geven, op onze eigen ondervinding en die van onze kennissen onder de meisjes gegrond? Zegt mij dan eens, wat gij er van denkt.
Mijn eigen antwoord is dit: Voor de meerderheid onder de jonge meisjes is het een onmogelijkheid zich voor beide bestemmingen tegelijk even goed te bekwamen. Ik versta onder de opleidingen voor beide roepingen of bestemmingen: de opleiding voor alles wat een degelijke huisvrouw en moeder behoort te kennen en te weten, en de opleiding tot een betrekking die ons in staat kan stellen ons een onafhankelijk bestaan te geven in de maatschappij.
Ik ken enkele jonge meisjes die het wèl kunnen doen, maar zij zijn te tellen, en ik beschouw ze dan ook bepaald als uitzonderingen.
Heeft een meisje met gewoon verstand een studie waarin ze geheel en al op moet gaan om tot een bevredigend resultaat te geraken, dan moet ze de opleiding tot haar natuurlijke roeping beperken tot eenige kleine, lichte huiselijke bezigheden. Als ze haar studie in den gewonen tijd wil volbrengen, dan kan ze daarbij onmogelijk nog leeren koken, naaien, boeken bestudeeren en lezingen bijwonen over opvoedkunde en kinderverzorging, zonder dat ze overspannen geraakt! En dan is het lichamelijk gedeelte der opleiding toch ook alweer in gevaar! Wij zijn reeds lichamelijk minder sterk dan de man, die alléén voor zijn betrekking moet zorgen zonder dat men van hem al die huishoudelijke bezigheden vordert. Zouden wij ongestraft méér van onszelf kunnen vergen?
Hebt gij óók niet meermalen, zooals ik, tijdens een ziekte of afwezigheid uwer moeder het huishouden moeten waarnemen? En zegt mij dan eens eerlijk, hebt gij in die dagen éven goed kunnen studeeren als anders, of hebt gij, evenals ik, de studie gedeeltelijk, soms zelfs geheel, moeten verwaarloozen?
Neen, waarlijk, ik beschouw de meisjes die zich voor beide bestemmingen tegelijk goed kunnen bekwamen zonder ziek te worden, als uitzonderingen. Ik vind dat even goed uitzonderingen als gehuwde vrouwen, die huishouding en opvoeding der kinderen kunnen behartigen zooals het behoort, en daarbij nog aan het openbare leven deelnemen.
Een opleiding voor een betrekking, die géen schade doet aan die voor de natuurlijke roeping is, dunkt mij, die voor het pensionvak. En ik vermoed dat onze geachte redactrice, die dit zeker reeds lang ingezien heeft en wier helder inzicht van de vrouwenkwestie ik steeds méér leer waardeeren, hoe ouder ik word, juist daarom zoo herhaaldelijk op dat vak heeft gewezen. We kunnen ons echter niet allen daarvoor gaan bekwamen; velen onzer zijn meer voor hoofdwerk, voor studie, geschikt.
Wat wij, studeerenden, echter moeten doen, is m.i. dit: tijdens de studie en in de betrekking die wij hierna waarschijnlijk zullen bekleeden, onzen vrijen tijd, voor zoover dat mogelijk is, besteden aan vrouwelijke bezigheden en 't lezen van alles wat van belang zou zijn in onze natuurlijke bestemming, om dan ons op dit alles toe te leggen zooals het behoort (n.l. er een hoofdzaak van te maken) zoodra we door een verloving zekerheid hebben gekregen, dàt we tot die natuurlijke bestemming zùllen geraken.
En de moeders kunnen haar dochters helpen eenig begrip en handigheid van vrouwelijke