zóó gaven, ze daar zoo kort van te voren nog zoo kalmpjes konden neerzitten.
Daar begon dan het eerste deel, de voorbereiding of wat het wezen mag tot de Il Giudizid Universale (het laatste oordeel.)
Dit was, toèn, eentonig ofschoon wegsleepend; echt Italiaansch: ik bleef zoo in mijn aanvankelijke stemming, al had ik al wel positief uitgemaakt dat het niet het orkest van de Italiaansche Opera was, maar dat van het Concertgebouw zelf.
Enfin, die me dit had wijsgemaakt, had zich eenvoudig vergist, dat gebeurt wel eens meer, - in den regel valt het tegen, maar nu dan eens mee - stel u dus voor mijn verbazing en bewondering toen ik naderhand hoorde, dat het tòch de Italianen waren geweest. Dien avond bleef het eerste nummer eentonig, week, en toen hierop het ‘Andante del Concerto’ volgde met een vioolsolo, dat ook al week bleef, kreeg ik zelfs even een gevoel van verveling, vooral toen ik er aan dacht, dat dit genre waarschijnlijk zóó den geheelen avond zou duren.
Het eenige wat me aanhoudend bezig hield was het boeiende, beteekenisvolle dirigeeren, al vond ik dit te sterk voor de bijna onbeduidende muziek; na het voor de tweede maal gehoord te hebben, begreep ik, dat dit natuurlijk voortkwam, omdat de muziek niet weergaf wat er inzat.
Daarna kwam de finale del Tema Variato en bleven we aanvankelijk nòg in hetzelfde genre tot we tot het tweede deel, het eigenlijke werk overgingen en hierin beleefde ik voor het eerst, een moment, waarin ik de onsterfelijkheid volkomen begreep; ‘beleefde’, ja met recht. -
Begrijpen kunnen we de onsterfelijkheid, allen, daarvoor behoeven we slechts de klassieken te lezen of te gaan hooren, en dan beleven we het met ons verstand, terwijl ik hier een oogenblik, en er kwamen er dien avond meer, met de onsterfelijkheid mêeleefde; 't waren momenten van ‘zalig sterven’, die ik volkomen bewust gevoeld heb: 't zal wel vreemd klinken, ik wist vóór dien tijd ook niet, dat het kon; (nu weet ik ook wat een mensch voelt, als hij sterft van geluk); 't was een toestand van schijndood; gevoelloos, krachteloos zat ik daar en toch nam ik alles buitengewoon scherp waar.
Later kwamen me de woorden voor den geest uit een schoolboekje uit mijn jeugd - Napels zien en dan sterven - waar wij als kinders altijd zoo'n pret om hadden en het uitschaterden toen een van de meisjes, die het al evenmin begreep als wij, heel gewoon zei: ‘Napels zien en dan gestorven’, waarom de juffrouw zelf ook hartelijk meelachte. Maar toen 't kind zei, dat het toch werkelijk zóó in het boekje stond, en de Juffrouw haar niet anders kon overtuigen dan het haar gedrukt te laten zien, zei ze toch weer na een poosje: maar 't is toch ook eigenlijk precies hetzelfde - Napels zien en sterven of Napels zien en dan gestorven, en toen kon ook de Juffrouw het haar niet uitleggen, en maakte zich er bits af met een: ‘zeur nou niet langer, je zaagt toch zelf, dat er stond sterven, terwijl je zei - gestorven.’ Na schooltijd, ik herinner me het nog best, praatten we er nog druk over en of ze nog een afkeuring zou hebben gekregen of niet, eigenlijk wàs het toch ook hetzelfde,.... doch - hoe lànger we er over praatten, hoe minder we het konden begrijpen; we raakten er de kluts van kwijt, en we plaagden er Anna, zoo heette ze, er verder maar niet mee, hóezeer we er aanvankelijk ook om gelachen hadden.
En nu ineens na méér dan vijftien jaren, komt me dat weer voor den geest, en begrijp ik het nu ook, want wat ik doorleefde, was óok sterven, maar gestorven ben ik heusch niet. En stérven was het, al was het een ondenkbaar oogenblik, want die momenten voelde ik dat ik ging en stond er machteloos tegenover; 't is onbegrijpelijk dat het op geen flauwvallen uitliep.
Zóó ging het in zijn werk.
Toen ze begonnen te crescendeeren voelde ik me al - zalig - en toen het steeds meer in klank en kracht toenam, toen de spontane uiting zijn hoogste punt bereikte, had ik alleen nog maar het bewustzijn, dat hemel en aarde boven me losbarstten, en ik gevoelloos daar nêerlag. Nauwelijks was het voorbij of ik herademde, en zuchtte diep van verlichting. In mijn gevoelloosheid had ik toch duidelijk waargenomen, dat een mijnheer, die naast me zat, ook een gespannen toestand had doorleefd, want naarmate het crescendeeren toenam begon hij al heviger te zenuwschokken; meer menschen met ons hoorde ik zuchten toen het voorbij was, en zachte uitroepen, als hè hè, kalmeerden ook mij. Kwam er vóór de groote pauze één zoo'n machtig moment in voor, na de pauze was het bijna steeds óverweldigend, en huiswaarts keerende had ik maar één gedachte, en wel, dat het tè mooi was geweest. -