Levensbeschouwing.
II.
Te worden genezen!!! Hoe velen zijn er die dàt verlangen, onzeglijk verlangen met heel hun ziel! Te worden genezen! O dat weg-trekt de pijn, dat zoetjes-aan gaat sluiten-zich de wonde, dat het steeds zachter en beter en kalmer en lichter gaat worden in de ziel! Te genezen! o hoe velen zijn er ziek, hoe velen hebben geen vrede met het leven, hoe velen voelen zich òm die on-vrede niet gerustgesteld, steeds in raadselen gehuld, niet rustig, niet gelukkig. Zeker er is altijd een groot deel der menschen geweest en dàt zal wel altijd zoo blijven, dat zich geen rekenschap geeft van het leven, van de beteekenis van het leven; dat niet vraagt ‘wie zijn we?’ en ‘waarom zijn we hier op aarde?’ die niet doordenken en maar zorgeloos en vlak voortleven òf als planten, òf als marionetten, òf als ratelslangen of als iets meer (en ook wel minder) dan beesten. Maar deze laatste categorie ga ik voorbij - zij kennen trouwens ook niet de behoefte waarvan ik sprak.
O ja, er is ook nog een categorie goede en brave maar toch vlakke menschen, die zich niet kùnnen voorstellen dat je nog aan wat anders behoefte hebt dan het ‘gewone leven.’ Dat zijn meestal menschen in goeden doen en die voor-zichzelven geen geldzorgen kennen. Die menschen zijn relatief gewoon goed in de meeste opzichten, omdat ze braaf en zedelijk leven, plichtgetrouw zijn en niemand onrecht aandoen. Onder hèn ken ik zelfs sommige, lieve exemplaren, maar toch verkwikken, je-goed-doen, dàt vermogen ze nooit of slechts voor een oogenblik. Min of meer vervelend zijn ze altijd, omdat ze vlak zijn en geen, of geen noemenswaardige althans, diepte hebben. Maar ik schrijf voor hen die nog ronddolen, die nog zoeken en die willen vinden en die nergens voldoenden steun vonden tot nu toe; nergens genoeg hoûvast, diepte van waarheid en zekerheid van waarheid voelden, die geen vrede kònden hebben met ‘Het Vage’, als het eigen verstand, het eigen hart zóó dringend eischte ‘Het Positieve’. Ze vinden geen vrede bij hypothesen en nemen geen genoegen met waarschijnlijkheid, maar ze zoeken waarheid. Er is toch een waarheid, want alles in ons zegt, dat ons aller Schepper, toch niet Zijn kinderen zal laten zonder positieve leiding, zonder positieve aangifte en bekendmaking van Zijn wenschen, willen en besturen! We kunnen het ons toch niet voorstellen dat we door een nonchalante en onverschillige hand, zóó maar, zonder meer, op de aarde werden neergesmeten zonder beteekenis, zonder verdere aanwijzing en levensbestemming en eind-doel! Ons positieve leven, ons doodwerkelijk leven, ons bestaan vordert gelijk mèt dat leven éven vaste en positieve wetten om dat leven in te richten, verder te leiden en geheel te vormen. Met àl die vaagheden
neemt ons helder verstand en ons groot en warmvoelend hart in 't minst geen genoegen. Alles in ons eischt vastheid, eischt positieve, onwrikbaar-vaste leiding en geleiding. We begrijpen dat dát ons eerlijk menschenrecht is en daarom beginnen àl de eerlijk en uitzichzelf zoekenden met deze onvermijdelijke bede:
‘God, mijn God, indien Ge bestaat, indien Gij onze Vader onze Schepper zijt, doe ons dan gelooven in U, geef ons de genade van in Uw Licht te mogen wandelen, geef ons de Genade van te mogen kennen Uw wil en wetten en.... àls we U begrijpen en kennen, dàn willen we ons aan U onderwerpen.’
En jaren en jaren bidden en smeeken zij om dat Licht!!! Want ze kunnen 't zich niet voorstellen waarom er dan zooveel ellende en leed en smart op deze wereld is, als God wezen moet een liefderijk en goedertieren Vader, die een welbehagen in Zijn schepping en vooral in Zijn schepselen heeft.
We gelooven het dus als eind-resultaat, als eind-conclusie van het dringen onzes geestes, van het smachten onzer ziel, we gelooven het dus dàt er wezen moet een goddelijke