wat wij bezitten en kennen en kunnen, ondergaan in sleur en werktuigelijkheid, in alledaagsch denken en doen, in platheid en gelijkvloersheid. Paschen en de natuur roepen beide ons toe: Ontwaakt! Van verandering en hervorming, van het vernietigen van bestaande en het scheppen van nieuwe toestanden gewaagt men alom, maar vergeten worde niet het wijze woord, de nimmer te verwaarloozen spreuk: ‘herzie u zelven allereerst!’ Van binnen uit kome alle verbetering in wereld en maatschappij, in gezin en staat, in letteren en kunst.
Gedenkt dit woord eens ministers, dat eenmaal weerklonk in 's lands hoogste vergaderzaal!
Ontwaakt dan gij allen die slaapt den slaap van onverschilligheid en onaandoenlijkheid, van geesteloosheid en matheid, den slaap van traagheid en dufheid! Wordt wakker en wilt zoo noodig wakker geschud worden! Het leven is te schoon, te belangwekkend, te veeleischend dan dat gij het sluimerend en dommelend zoudt mogen doorgaan, niet levende maar geleefd wordende.
Staat op, dooden! Verrijst uit het graf van lage gedachten, van onedele hartstochten, van bezoedelende verbeelding, van den mensch onwaardige en hem vernederende stemmingen.
Grijpt u zelven aan, omgordt u en treedt moedig voorwaarts. Ziet niet altoos achterwaarts; wroet niet om in een verleden dat bezig was u, den mensch in u, te vermoorden, maar zegt tot u zelf, ernstig en nadrukkelijk:
‘'k Wensch bij het rustig, moedig voorwaarts treden
Één ding te doen, één ding met alle macht;
Niet achterwaarts mij keerend naar 't verleden
Te schenken aan de toekomst al mijn kracht.’
Slapenden, dooden! Blijft - als ge eenmaal ontwaaktet, - helder wakker! Dommelt niet wederom in. Men rekent op u!
Spiegelt u aan hen - mannen en vrouwen - die het zout der aarde en het licht der wereld zijn geweest, die kracht openbaarden omdat er kracht in hen was, van wie iets uitging wijl zij een karakter, een persoonlijkheid waren. Slaat op hen het oog! Staart op hun beeld en het moge edele jaloerschheid in u wekken! Aanschouwt hun handel en wandel, hun werken, worstelen, streven, opdat hun geestdrift, hun geestkracht, hun zedelijke moed u aanvure en beziele!
Zij zaaiden en... wij hebben gemaaid. Welnu... dat wij op onze beurt uitgaan om te zaaien. Wie ontving, geve te zijner tijd!
Innerlijk moeten wij ons vernieuwen. Wij moeten wedergeboren worden, opdat er iets goeds en schoons van ons uitga. En deze omkeer van binnen zal zich openbaren in rein denken, in edele gezindheden, in het liefhebben en koesteren van hooge idealen.
Doch tevens zult ge haar om u heen aan het licht doen treden, als 's dichters woord eens werkelijkheid worden mocht:
Één ideaal beziele al mijn streven,
Één hoog beginsel sta mij steeds voor oog,
Één heilig vuur doortintle mijn leven,
Één loflied rijze uit mijn ziel omhoog!
Daarvan moge getuigen ons woord. Het zal dan weergeven de warmte van ons hart, de diepte onzer overtuiging, de zuiverheid en klaarheid van ons denken, de reinheid van ons hart, den adel onzer ziel. Zulk een woord zal gemoederen doen ontgloeien en geestdrift wekken en grijpen in de ziel: vertroostend, opbeurend, prikkelend ten goede, terugbrengend tot plicht en roeping en verlevendigend het besef van verantwoordelijkheid. Het zal nieuwe schepselen vormen, die het zullen zegenen dat zij ons mochten tegenkomen op hun weg.
Daarvan mogen spreken onze daden die getuigen van geloof in zichzelf, in anderen, in de toekomst, in de voortgaande zegepraal van recht en gerechtigheid en waarheid, daden die spreken van een heilig durven, een kloek aanvatten, een geduldig en volhardend streven.
Daarvan zal dan doen blijken ons kampen voor de hoogste en beste goederen der menschheid, voor den triomf der heiligste beginselen en in dien strijd zullen wij niet vertragen, al haalt men medelijdend de schouders op, al wordt een glimlach ons niet bespaard. We gaan voort onder goed en kwaad gerucht omdat wij - gedreven door een innerlijke kracht door een heilig moeten, een niet anders kunnen noch willen - geen weerstand vermogen te bieden aan wat ons als een zedelijke noodzakelijkheid drijft en voortstuwt.
Daarvan zal gezien worden in onze toewijding aan menschen en hun waarachtige belangen. Ons hart dringt en dwingt ons onwederstaanbaar om uit te gaan in de wereld om ons heen, gevend van het onze, schenkend iets van ons zelf, van de kostelijkste schatten welke wij zelf mochten verwerven.
Wij weten - waarneming, ervaring leerde het - dat niet vruchteloos wezen zal ons edelst streven, ons reinst bedoelen. Zoo