van verontwaardiging en van afkeer van het ‘Kunstgedoe’; maar het ontbreekt hem aan de juiste middelen om zijn gedachten in een boeienden, aangenamen vorm te gieten! Zijn tweedeelige roman: Kunstmenschen, zoowel als het ééndeelige: Groote Meesters, bevat een lang-uitgerekt, weinigzeggend intriguetje, niet handig opgezet, niet pakkend verteld, en, als een nachtkaars, heel onbeholpen eindigende! Daardoor zullen zijn boeken heel weinig gelezen worden, veel minder nog begrepen.
En dat is heel jammer!
Want zij zijn de eerlijke, onafhankelijke uiting van een frisschen, gezonden geest, die met walg is vervuld van al het onware, op eigen-voordeel beluste, belachelijke, zichzelf-vergodende, in den grond niets beteekenende ‘kunstgedoe’ onzer hedendaagsche ‘artisten’. - Thorn Prikker heeft achter de schermen gekeken, en wat hij daar zag heeft hem zoo'n intense minachting doen krijgen voor ‘De Kunst’, dat hij het uitschreeuwt van pijn als een gewond dier. Elk zijner woorden is een wélverdiende ranseling van critici, kunstenaars, en kunstminnend publiek, al te saam! Met Kunstmenschen en Groote Meesters heeft hij in hoofdzaak de schilderswereld op het oog, en sommige typen, vooral in het laatste boek, doen wel eens denken aan portretten. Maar ook de overige ‘kunstmenschen’, letterkundigen, en musici, blijven niet gespaard voor de oneerbiedige, maar rake tuchtiging van hun aanstellerijen en woordenknutselarijen! En al die zakelijke gedeelten, die algemeene beschouwingen en uitvallen tegen de Kunstwereld en het Kunstvee, als geheel genomen, zijn stukjes wáárheid, afgezien van hoe het in werkelijkheid toegaat onder Kunstbroeders en hun vereerders het Kunstvee. (Dat in de courantenverslagen geëerd wordt met den naam: ‘kunstminnend en ontwikkeld publiek’.)
Kunstmenschen, dat ik beter geschreven acht dan Groote Meesters, vertelt breedvoerig de oprichting eener nieuwe ‘kunstvereeniging’. De oprichting-vergadering, het geleuter over de nieuwe richting in de Kunst, over socialisme en politiek, dat alles is heel juist weergegeven. Ook de tweede vergadering, die neerkomt op kletsen over een afwezige, geeft een goed staaltje van den ernst van zulke vereenigingen. Daaromheen gewikkeld is dan de minnarij van den hoofdpersoon, Willem Beyers, met een zinnelijk-verliefde schilderes: Helene Starch, wier verloopen straatdeerne-natuur niet wordt doorzien door hem.
't Is echter minder die minnarij zelf, dan wel de ontknooping ervan, die waarde geeft aan het boek. Want, als Willem Beyers bij den ouden vader van Helene Starch zijn hart komt uitstorten, dan houdt deze tegen hem een ontboezeming over ‘de kunst’, die zoo recht wáár-gezien is, juist waar het kunst-lievende dametjes geldt.
De oude heer Starch beschrijft namelijk in heldere en volstrekt niet overdreven woorden, hoe het ‘De Kunst’ is geweest, die zijn dochter máákte tot straat-meid. Als kind ontdekte men ‘talent’ in haar. Gedienstige familie en bewonderaars dwongen hem zijn karig inkomen grootendeels te besteden om de talent-volle dochter te ‘ontwikkelen.’ Natuurlijk verdiende zij zelve niet veel met haar ‘kunst’. Maar des te meer wierook werd haar toegezwaaid door op haar lijfbegeerige ‘kunstbroeders.’ Helene, van hààr kant, werd door den omgang met hen hoe langer hoe vrijer en losser in hare opvattingen, hoe langer hoe veeleischender in huis. Niet meer geschikt voor het gewone meisjes-leven, niet werkelijk-begaafd-genoeg om in haar loopbaan een werkkring te vinden, ging zij van lieverlede hoe langer hoe meer bevrediging zoeken in minnarijtjes en verliefdheden; alles onder het motto ‘Kunst’. - En voor de wereld heette het dan nog, dat zij, met haar ‘talent’, haar ouden vader onderhield. Om met de eigen woorden van den auteur te spreken: ‘Hij had z'n dochter laten leeren vertelde hij: 't had hem handen vol geld gekost; door tantes en leuterende ouwe heeren had hij zich laten bepraten, en ten slotte was hij gaan gelooven dat ze zooveel talent had, en dat het een misdaad zou zijn als hij het niet tot rijpheid liet komen. Hij had maar betaald; en ze waren in de kranten gaan schrijven van: “Veel belovende artiste” en “jong-krachtig ontluikend talent”. En hij had nog meer geld gegeven voor lijsten, naar buiten gaan, verf, en de meubileering van het atelier. Ze waren in de kranten gaan praten van “reine droomster”, “verheven dichteres” en “artiste bij Gods genade”. Er waren dames gekomen en heeren gekomen: en een van de vijftig die er kwamen had er eens 'n onnoozele vijf en twintig gulden
achtergelaten voor een aquarelletje of een schilderijtje. En er waren artikels in de kranten gekomen, met portretten en reproducties. Helene was beroemd