| |
Brieven uit Parijs. VI.
Le Palais de la Femme - Parijs van licht beroofd - Sportonsterfelijken - Het Engelsch-Russische incident.
Als hors d'oeuvre van het hedendaagsche menu de mededeeling, dat dit uit andere spijzen zal bestaan, als ik aanvankelijk meende U, mijne lezeressen, te kunnen aanbieden. Ik opperde in mijne vorige correspondentie het plan, u ditmaal als gids te dienen in de duistere hoeken der Seine-stad, u een beeld te malen van de typische toestanden en diepgaande armoede dier Parijsche hel, doch andere zaken eischen onze aandacht en publiciteit en men vergeve mij derhalve dit kortstondig uitstel.
We zullen vandaag in de eerste plaats het rijk eens aan de dames laten en zien, welk een indruk zij wel op de Lelie-abonné's maken met hun vrouwenpaleis, dat zij zich in het zoo groteske Palais des Champs-Elysées opgebouwd hebben. Ik voor mij spreek van de vrouwelijke sekse liever geen kwaad, maar hier moet ik de beleefdheid vaarwel zeggen en der waarheid offeren, der waarheid, die volgens mijne meenig daarin bestaat, een niet al te gunstig oordeel over deze vrouwen-tentoonstelling uit te spreken. Is men lezer van Fransche couranten, men zal allicht honingzoete artikeltjes aan treffen over het Palais de la Femme, verslagen, die rijkelijk opgesmukt zijn, overvloeien van glimlachjes en handkusjes, o zoo zoet en streelend klinken, prachtstukjes van vleierij, maar helaas bezijden de waarheid. Vooral de ‘Journal,’ het blad, dat de expositie organiseerde, wordt niet moede zijn pleegkind met alles, wat goed is, te overladen, te prijzen, te fleemen met echt Fransche hoffelijkheid en al heeft het gezegde, dat ouders, welke hunne kinderen liefhebben, ze moeten kastijden, nu niet juist betrekking op eene courant, als vader in dit geval, en eene tentoonstelling, de rol van telg vervullend, toch komt mij eene dergelijke ophemelarij ietwat absurd voor, echt blijk gevend van eene buitengewone ingenomenheid dezer gazette met haar eigen werk.
Zeer zeker is er veel goeds in deze expositie, doch men mag, bij al dit goede, de kwade eigenschappen niet uit het oog verliezen. En doet men dit laatste, beschouwt men, niet als een dweeper, doch als onpartijdig criticus het geheel, dan zal men ronduit moeten bekennen, dat, ondanks de talrijke voortreffelijkheden, de tentoonstelling toch nog tegenvalt. Ik voor mij had iets meer origineels verwacht, etwas noch nie dagewesenes, niet een show, die in zooveel op honderden zijner voorgangers gelijkt. 't Is alweer eene aaneenschakeling van tentjes, waar lieftallige juffers op handige wijze allerlei nieuwtjes aan den man brengen, machines b.v. om onzen gewonen aardappel als een waar kunstgewrocht op tafel te serveeren, nieuw, pas uitgevonden schoensmeer, pendules, die vierhonderd dagen achtereen loopen, in 't kort, zaken, die men in een Louvre of Ménagère verwachten mag, doch die met een vrouwenpaleis niets anders te maken hebben, dan dat ze door vrouwelijke wezentjes, met bar veel intonatie en handgebaar verkocht worden, prullen voor het meerendeel, welke men vandaag koopt, om ze morgen den aschman mede te geven. Maar aan den anderen kant is er, zooals gezegd, ook veel te genieten.
Laat ik daarvan in de eerste plaats het ‘Maison Ouvrière du Journal’ noemen, in het centrum van het paleis gelegen, in den bepaald korten tijd van twintig dagen door den architect Bliault ontworpen, eene soort vingerwijzing aan den Franschen werkman, hoe men goedkoop en gezond kan leven. Inderdaad is dit hoogst noodzakelijk in een reuzen-stad als Parijs, waar het arbeidersvolk opeengepropt woont in ellendige woonhokjes, zonder licht en lucht, als 't ware gedoemd tot vroegtijdig sterven. Nu, de schepping van Bliault kan veel verandering, en wat meer
| |
| |
zegt, verbetering brengen in dezen schier onhoudbaren toestand, doch men weet, hoe 't gaat met dergelijke nieuwigheden: het duurt jaren en jaren, voor zij het burgerrecht verworven hebben. Het gansche gebouwtje, een oppervlakte beslaande van 50 M., met een aardig tuintje, ongeveer vijfmaal zoo groot, heeft een waarde van 7000 francs en omvat buiten huiskamer en keuken, die tevens voor badkamer dienst kan doen, nog een ruim atelier, waar de familie den dagelijkschen arbeid kan verrichten, een vroolijk balcon en een aantal al even flink gebouwde slaapvertrekken. Men heeft hier geheel het programma der middeleeuwsche architecten gevolgd, nl: dat de bouwstoffen zelf de versiering moeten vormen; alle mogelijke luxe is verbannen, strenge eenvoud heerscht alom. 't Is zeer zeker voor de eerste maal, dat op eene tentoonstelling het publiek in kennis wordt gebracht met den tuin van den werkman, ontworpen door den in gansch Frankrijk bekenden abbé Lemire, den stichter der instelling, welke men zoo volkomen juist met den naam van ‘la villa du pauvre’ heeft betiteld en die een zoo groot succes heeft verworven in de banlieue van Parijs. Men vindt er drie soorten planten, die, welke genezen, doen genieten en voeden. Een tuin van 10 francs brengt voor eene zesvoudige waarde aan groenten voort, daarbij behoeft hij slechts van 150 M. oppervlakte te zijn, teneinde een geheel jaar het huisgezin van voedsel te voorzien, eigenschappen toch voorwaar, voor den ouvrier van onbetwistbaar nut. Zeven bankjes van duizend francs heeft dit coquette huisje den Journal gekost, doch hiermede is niet gezegd, dat deze som door ieder particulier betaald zou moeten worden. Men heeft voor deze expositie kunsten vliegwerk aangewend, wat de luttele tijd van 20 dagen genoegzaam bewijst, doch in het dagelijksch leven, waar het iets minder rap toegaat, zal de Fransche werkman niet meer dan 5600 francs voor zijn Heim behoeven neer te tellen, hetgeen tegen 5% berekend, aan
jaarlijksche huur nog geen 30 halve Louis bedraagt. Een model-toestand niet waar, doch zullen wij 't nog beleven, dat zij overal en overal zal bestaan?
De tentoonstelling is in diverse onderafdeelingen verdeeld, waar weeshuizen, vereenigingen ter bestrijding van het alcoholisme en de zoo gevreesde tuberculose, voorts lichamen, welke zich het lot aantrekken van verlaten kinderen en daklooze vrouwen, die in staat van zwangerschap verkeeren, hunne vaak zeer belangwekkende stands hebben ingericht. Vooral de oeuvres de maternité geven een ruim overzicht van hun liefdadig werk, dat veelal geschoeid is op Victor Hugo's waardige vraag: ‘Pourquoi le nid a-t-il ce qui manque au berceau?,’ dus voornamelijk ten doel heeft, arme stumpers in staat te stellen zelf hunne baby's te voeden. Premies zijn door zoodanige instituten daarop gesteld, restaurants hebben zij te Parijs ingericht, om die door de natuur misdeelde vrouwen krachtig te voeden; alle middelen worden aangewend, om het vrouwelijk Parijs in haren zwaren levensstrijd tegemoet te komen.
Waar de plaatsruimte mij dwingt, spring ik ten eenenmaal van de voeding van bakerkindjes op de afdeeling toiletten, die, natuurlijk in een mode-brandpunt als de Fransche hoofdstad, schitterend vertegenwoordigd zijn. De groote magazijnen hebben bij uitstek hun best gedaan, hier het kostbaarste en sierlijkste te leveren, wat in dit genre vervaardigd kan worden en firma's als Beer, Redfern, Armand e.a. hebben een doorslaand bewijs van de hoogst solide en elegante qualiteiten hunner inrichtingen geleverd! In een smaakvol milieu, rijkelijk beschenen door electrische peerlampjes, staan daar de wassen mannequins, het welgevormde lichaam omsloten door de meest luxurieuse pluchen en zijden toiletten, de kostbare hoeden, waaronder veelal het nu in zwang zijnde kleine steekmodel uit de gerenommeerde ateliers van Lewis. Er straalt eene zekere charme van dit schouwspel uit, men moet Franschman zijn, omdat alles zoo smaakvol, zoo ongedwongen te arrangeeren. Wat zal voor dezen stand dikwerf door de op weelde verzotte Parisienne gewatertand worden, vooral Zaterdag ll., toen de ouvrières der Seine-stad, op uitnoodiging van den Journal, zich verdrongen in de keurig verlichte hallen, toen zij opgingen naar een uitgelaten fête de nuit, waar allerlei verrassingen haar wachtten, concerten, bals, theatervoorstellingen, tombola's met rijke cadeaux, waaronder volledige ameublementen, zelfs gratis reisbiljetten naar de Fransche zeebadplaatsen; vooral dien tweeden Zaterdag in Februari zal er gezucht zijn om het aardsche slijk, dat alleen die vorstelijke costumes om het lichaam kan tooveren; men heeft verlangd toen, bij dien aanblik van rose en wit en blauw en zeegroen en 't sierlijk neerhangen van kanten
| |
| |
en linten en 't kwistig geschitter van edelgesteent.
Hoe japonnen, die mantels vervaardigd worden? Men kan het aanschouwen in de aanzienlijke galerie de travail, waar een rumoerig gegons van stemmen de aanwezigheid van een geheel leger Parisiennes verraadt, jonge vrouwen, allen ijverig in de weer, hier bordurend, daar dapper arbeidend achter de naaimachine, een hemel voor wezens feminini generes, bijkans eene hel voor het mannelijk element. Terzijde van dit kolossaal atelier bevindt zich de schilderijen- en sculptuur-expositie, die een uitgebreiden en vaak interessanten kijk geeft op de vrouwelijke Fransche beeldhouw- en schilderschool.
De tentoonstelling bevat ook nog eene feestzaal, een veelzeggend, grootsch woord voor eene armoedige inrichting, eene feestzaal, die inderdaad niets meer of minder is dan eene ordinaire kermistent. Daar vinden den ganschen dag voorstellingen plaats, waarbij voornamelijk gedoeld wordt op de veranderingen, welke de costumes in den loop der eeuwen ondergingen, alles in optima forma uit de bekende magazijnen van Pandolf, 't geheel opgeluisterd door een flink bezet orkest. Doch er is eene leelijke schaduwzijde, de plek toch is zoo uitermate slecht gekozen, de acoustiek zoo beslist onvoldoende, dat men in het midden der tent geen syllabe verstaat van hetgeen op het tooneel gezegd wordt, men zelfs de muziek ternauwernood verneemt.
Zoo zijn er meer hinderlijke gebreken in deze expositie, die ik voor een deel, zooals gezegd, uitnemend geslaagd, wat andere onderdeelen betreft, weer beslist onvoldoende acht. Wellicht dat alles door den korten tijd van voorbereiding niet zoo goed gelukt is, als men aanvankelijk hoopte. Ik had tenminste, na de meer dan brillante voorspellingen der Fransche dagbladen, met den ‘Journal’ aan de spits, eene vrij wat indrukwekkender tentoonstelling verwacht.
* * *
We hebben angstige dagen te Parijs beleefd! Laat ik U evenwel terstond geruststellen, door de mededeeling, dat wij niet in onze schulpen behoefden te kruipen voor woest aanrennende Kozakkenhorden, een neergepaf en gros van weerlooze wezens, zooals daarginds in het zenuwachtig kloppend hart van het reusachtige Rusland, neen, de oorzaak was hier vrij wat eenvoudiger en gelukkig ook minder wreed. Doch de sensatie geweldig: Parijs, la ville lumière, van licht beroofd, duister als de nacht! En dat alles, wijl er geschillen waren ontstaan tusschen de directie en arbeiders der Compagnie Edison, een lichaam, dat een belangrijk deel der Seine-stad in lichterlaaie zet, geschillen natuurlijk aangaande te weinig loon en te veel werkuren.
Er heerschte geduchte spanning in Parijs, niet onder die lieden, welke zooals Uw nederige dienaar zich tevreden stellen met een bescheiden oliepitje op de werktafel, doch de eigenaars van restaurants en café's, de winkelstand en vooral het tooneel volkje, dat in zoo uitgebreiden getale in die menschenhoop rondkrioelt, waren in gisting, waar toch het dagelijksch broodje van het al-dan-niet-branden der electrische gloeilampen afhing. De grevisten hadden slechts de twee koperen draden, welke ieder gebouw een verblindenden lichtgloed doen binnenstroomen, te vernietigen en menig zakenman had in zak en asch, de heeren theaterdirecteuren met de handen in hunne lange artiesten-krullen gezeten. De staking ware slechts van de Compagnie Edison naar de andere maatschappijen overgesprongen en men had in verschillende deelen van ons moderne Babylon geen hand voor oogen kunnen zien. De Métropolitain, vraagt gij mij, had die zijne wagens nog door dien onderaardschen schietblaasbalg kunnen voortstuwen? Ja, de Métro was steeds in actie geweest, al hadde boven ook al het straatverkeer stilgestaan, want deze maatschappij beschikt over eigen reuzenmachines en een leger beambten. Alleen de besmettelijke strike-bacil had ook haar de handen gebonden.
Doch men had doeltreffende voorzorgen genomen, overal zag men de hel-flitsende helmen der gardes-municipaux, voor ieder hotel of gebouw, dat zijn licht van de een of andere electrische maatschappij ontving, waren soldaten en politie geposteerd. Doch het water steeg inmiddels hooger en hooger, totdat het Dinsdag ll. over de streng bewaakte dijken begon te plassen en o.a. in het stadsdeel Montmartre de lichtjes uitdoofde. De vermaarde Sacré-Coeur was eenige uren van schijnsel beroofd en ook in sommige particuliere huizen deden de rijkelijk ingeslagen kaarsen dienst. Of nu evenwel deze staking, welke de menschen het licht niet in de oogen gunde, oorzaak was van een aantal
| |
| |
noodlottige vergissingen, of nu in eenige apartementen den volgenden morgen pa in de kinderwieg werd gevonden en baby naast de levensvriendin van pa, eene historie, die behalve de gruwelijke vadermoord veel weg heeft van het Oedipus-drama, ja wilt ge nog erger, de familie-vader bij dat naargeestig kaarsengeflikker de keukenmaagd tot huisvrouw promoveerde, ik ben er niet bij geweest en doe er dus het zwijgen toe, alhoewel de dag, welke op deze Egyptische duisternis volgde, veel verhalen van dien aard met zich bracht.
Dit is zeker, dat de strike allengs, na eenig hevig stuiptrekken, doodgebloed en op dit oogenblik het onmiddelijk gevaar geweken is. En gelukkig, want stel U voor, de Parijzenaar zijn croûte du pot slurpend bij een stumperig vetkaarsje, de Parisienne zonder hare drakerige Tour du Monde in de Châtelet, de Opera gesloten, Sarah dicht, lezer, kent ge Uw Parijs, Uw Paradis de la Femme nog terug? En dan gelukkig tevens, wijl er nu geen huisgezinnen verwoest zijn, er geen tweedracht heerscht, neen, de monstermachines puffen onafgebroken voort, zingen luid gonzend hun hosannah op den arbeid en pootige werkkerels, zwart beroet, toonen U de grof-belijnde handen, hunne krachtig gespierde armen als symbool van de waarachtige volkswelvaart. Vrede, rust, Parijs weer de oude lichtstad!
Naar 't mij zoo voorkomt, hebben wij in den laatsten tijd hier niet te klagen over weinig nieuws. Ik gaf u in mijne vorige correspondentie reeds een lijstje van de voornaamste événementen der voorgaande weken en nog is alles niet opgesomd. Maar toch klaagt men, il ne s'est rien passé, men hoort 't op de Boulevards, overal. Il ne s'est rien passé en dat na sensationeele gebeurtenissen als de affaire Syveton, Block, Antoine en het Odéon - eene nogal interessante quaestie, of inderdaad de bekende regisseur aan het hoofd zal komen te staan over deze klassieke instelling - Sarah's reprise van Hugo's Angelo, waarover in een mijner volgende brieven meer, etc. etc. Men is niet tevreden, spreekt van eentonigheid in den loop der wereldzaken, zelfs van komkommertijd. Il ne s'est rien passé, zegt ook het veelgelezen sportblad l' Auto, we hebben dringend wat versche brandstof op het smeulend levensvuurtje te gooien. En ziedaar onze geachte confrère met een plan, zoo kraaknieuw, zoo origineel, dat 't reeds heel wat pennen in beweging bracht van onze licht-ontvlambare Franschen. De Auto wil een tweede Académie française, eene galerij, niet van wassen beelden, neen van echt levende menschen, crescendo van onsterflijken. Zooals Edmond Rostand wil ze ook Edmond Blanc het immortaliteits-costuum laten aanmeten, niet, wijl genoemde heer het nageslacht een keur van tooneelwerken gaat nalaten, neen, omdat hij een beurs vol duiters bezit en als direct gevolg een ganschen stal met snel-dravende viervoeters. Zijt ge sportsman en ge meent u op dat gebied verdienstelijk te hebben gemaakt, zoo geef uw visite-kaartje slechts aan de Auto-redactie en ge loopt kans altijd op dit ondermaansche te kunnen blijven rondwandelen. Het blad publiceert zelf eene lijst van 100 personen, van welken zij er 40 tot ware uitverkorenen zal kiezen en ieder lezer wordt uitgenoodigd een even groot aantal candidaten aan zijne bestuurderen op te geven.
Ik ben zelf een ijverig voorstander van sport, waar deze doelmatig en vooral niet te overdreven wordt toegepast, doch iemand te verafgoden, wijl hij met succes een handvol veulens fokte of zeer nauwgezet een roeibond bestierde, 't lijkt mij niet weinig ongerijmd. Laat de sportsman zich aan zijn mooi devies ‘mens sana in corpere sano’ houden, laat hij in uitgebreiden kring propaganda maken, voor hetgeen hij goed acht, doch onsterfelijkheid blijve uit zijn brein. Een zoodanige, welke met immortaliteitsplannen rondloopt, neme een kaartje enkele reis Abdera en vrage bij de bewoners dier stad gastvrijheid aan.
Het Hull-drama is ook zijn voorlaatste periode ingetreden; het scherm zal straks opgaan voor de laatste acte, waarin de enquêtecommissie hare rol speelt. Maandag was het woord aan de agenten der beide natiën voor hunne pleidooiën, konden eindelijk, na eene lange reeks verhooren, de Engelsche en Russische heeren-juristen blijk geven van hunne eloquentie en geslepenheid. O'Beirne heeft voor de eilandengroep het vuur geopend en dat wel op eene levendige, vaak scherpe, doch niet al te zeer overtuigende wijze; het Russische rapport was minder omstuimig, doch maakte daarom wellicht destemeer indruk. Engeland komt in hoofdzaak daarop neer, dat 1o inderdaad geen torpedo-booten onder de visschersvloot aanwezig waren, 2o de Russen dus niet het recht hadden het vuur op weerlooze schepen te openen, wat zij desniettegenstaande gedurende geruimen tijd
| |
| |
deden, en 3o deze geen hulp geboden hebben aan de deerlijk gewonde zeelieden. De vertegenwoordiger van het Czaren-rijk drong ten sterkste op het onschuldig verklaren van admiraal Rodjestvensky en zijn officieren aan en zeide voorts, dat Rusland ten allen tijde bereid zal worden gevonden, ruime schadevergoeding aan de Hull'sche visschers, de onschuldige slachtoffers, aan te bieden.
Toen de Russische rechtsgeleerde M. Nekludof zijn rede geëindigd had, sloot de voorzitter, admiraal Fournier, welke met zoo grooten tact de séances geleid en daardoor menig noodlottig incident voorkomen heeft, de voorlaatste zitting der commissie, mededeelend, dat binnen eenige dagen de vergadering opnieuw in het publiek zal te zamen komen, teneinde het door haar uitgebrachte rapport te publiceeren. Ik meen er hier nog eens op te moeten wijzen, dat inderdaad de rol der commissie niet daarin bestaat, een oordeel te vellen, slechts advies is haar door de betrokken mogendheden gevraagd en 't zal van de regeeringen te St-Petersburg en Londen afhangen, zich daaraan te storen, ja dan neen!
Ik voor mij geloof intusschen, dat de pleister op de wonde, in den vorm van de Parijsche enquête-commissie, welke tot nu toe allerlei onaangenaamheden wist buiten te sluiten, wel degelijk na zal werken en ook in de toekomst van heilzame kracht zal blijken te zijn. En daarvoor, in de eerste plaats, aan Frankrijk's afgevaardigde, admiraal Fournier, het eere-saluut gebracht, die overal, waar hij kon, de partijen het pais en vree voor oogen heeft gehouden.
LEO LAUER.
Parijs, 16 Februari 1905.
|
|