De Hollandsche Lelie. Jaargang 18(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 585] [p. 585] Decembernacht. Wind suist in verre, eindelooze luchten, Zoo grijs, zoo dof en zwaar als moeë zuchten. En starend zie ik op naar grijze wolken; het is, of vale schimmen ze bevolken. De schimmen van 't Weleer, van lang vervlogen dagen Gedachten in mijn hoofd, zij kiemen en vervagen. Volgen vèr, uit mijn oog, een lange, rechte lijn... Wat moet er achter gindsche grijze wolken zijn? - - Het kaal en dor geboomt' strekt spichtig op ten hemel de bladerlooze kruin, het warr'lend takgewemel. Angst wekt in mij bijna dat droeve, grijze, stille van den Decembernacht; als 't vale, doodsche, kille van dingen, Menschen, die 'k gestorven zie, zij kwellen mij met angst in koorts'ge fantasie. En vragen, duizenden, verwarren voor mijn geest: ...Waar voert het leven heen? Waar vliedt, wat is geweest? Weg suist de wind alleen, in kouden winternacht. De wolken haasten heen, geruischeloos en zacht. JEANNE C. VAN LEYDEN. Vorige Volgende