waarlijk groot in Nederland, onder zóó velen die óók groot schijnen in eigen oogen, of in die van anderen, maar die klein zijn, o zoo klein.
En zie, nu is hij dood, en nu komt ‘men’, en graaft begeerig in den schat van herinneringen, en stelt ten toon, en geeft uit, en licht toe. En ongewijde handen, van menschen die heel anders dachten, geloofden, leefden, dan Beets zelf, woelen in zijn nalatenschap, ziften uit zijn Brieven, roeren in zijn particuliere leven. Dat nu is m.i. een zoo stuitend iets, zoo strijdig met den geest van den overledene en met waren eerbied en ware liefde voor zijn persoon en zijn werk, dat het mij altijd pijn doet dergelijke handelingen te moeten aanschouwen. - Intusschen zij hier voorop-gesteld, dat het boekje van Dr: Joh: Dyserinck een zeer gelukkige uitzondering maakt, dat het zich zeer zakelijk houdt aan feiten en meedeelingen. Het eenige wat er in hindert, en zelfs belachelijk aandoet, is de snoevende comité-lijst vóórin, die praalt met een allerzonderlingst allegaartje van een paar wezenlijk-beduidende menschen als b.v. Israels, dooreengeschud met eenige Haagsche High-life en Haagsche-juffertjes-namen, waarvan men zich afvraagt wat-ter-wereld zij hier te maken hebben.... tenzij Dr: Joh: Dyserinck hen heeft gevraagd omdat hij is aangetast geweest door de wèlbekende grootheidszucht, die niet-getitelde menschen-in-den-Haag het zoo bijzonder-zalig-doet vinden, als zij zich in de schaduw van eenige titels en kroontjes kunnen opstellen. Hoe dit zij, 't is mogelijk dat Dr: Joh: Dyserinck dit eigenaardig gezelschap noodig had voor 't welslagen zijner Beets-tentoonstelling. Maar waarom hij die komieke lijst nog eens weer opnieuw vereeuwigt in zijn boekje blijft raadselachtig. Het boekje-zelf is lezenswaardig voor hen die Beets kennen en waardeeren. Maar het geeft nog maar een onvolkomen beeld van den schrijver-dichter-predikant, die vóór en boven alles christen, echt-christen was. In dat laatste opzicht geloof ik, dat alleen een geestverwant hem zal
kunnen navoelen en schilderen zooals hij was. Beets was alles wrat hij is geweest dóór zijn geloof. Zóó heeft Dr: Joh: Dyserinck hem niet kunnen zien. Zóóals Beets zelf Willem de Clercq heeft geschilderd in zijn Zang aan Da Costa, zóó-ook moet hij-opzijn beurt worden begrepen. Maar wáár zijn de mannen die, als Da Costa, als de Clercq, als Beets, hun geloof en hun leven wijden aan een groote zaak, in onderling elkaar-begrijpen en elkaar-waardeeren? Beets heeft het langst van de drie geleefd. Wáár is een nieuw geslacht, dat zóóveel belooft als het oude dat is heengegaan, zóóveel levensenergie, stoere werkkracht, kinderlijk-geloof, manlijke standvastigheid, bescheidenheid in eigen leven, zelfopoffering aan den naaste!
Honger naar Menschen. (Uit het Duitsch door Ellegaard Ellerbek, vertaald door Pauline Lantinga) (uitgever Johan Schmidt, Monnikendam). Dit is een zeer overspannen-geschreven, onhandig-inelkaar gezet boek. Het heeft als roman niet de minste letterkundige waarde, en ik kan ook geen andere redenen vinden, die mij de verschijning van het boek verklaren, of doen toejuichen. Dergelijke lectuur kan evengoed onvertaald en ongelezen blijven.
Leven, door Frans Hulleman. (Uitgave van Johan Pieterse, Rotterdam.) - Klein werk is dit bundeltje. Maar het is werk waar wel wat in zit. De stijl belóóft.
Stichtelijke Verzen van Jan Luijken. Bijeengebracht en Ingeleid door Dr. C.B. Hylkema. (Uitgever C. Huig, Zaandam.) - Ik hóóp, dat de Lelielezers en Lelielezeressen genoeg thuis zullen zijn in onze vroegere letterkunde, om iets te kunnen voelen voor gedichten als die van Luijken. Ik hóóp het. Maar ik vrees, eerlijk gezegd, dat er velen zullen zijn, die nauwelijks, misschien wel in 't geheel niet, weten wie hij was. - Wat mij betreft, ik houd van onze vroegere dichtkunst, veel meer dan van het onzinnigwauwelen: Verwey, c.s. Daarom ‘heimelt het mij an’, als ik zoo'n oud-hollandsche uitgave zie als dit boekje van Luijken, met zijn oud-holl:, innig-geloovige gedichten, zijn oud- hollandsche prentjes, zijn oud-hollandsche spelling en schrijfwijze en druk.
's Uchtens, als het haantje kraayt
Onder 't klappen van zijn wieken
Als de dag begint te krieken
Eer de huijsman ploegt of zaayt,
Gaat Lucella bloempjes pluyken
Daar zij 't graatig oog me streelt:
Bloempjes die naar honing ruyken
Daar de lekk're Bey in speelt.
Dit is het eerste couplet van een dier echt-oud-hollandsche en gemoedelijke, onschuldige, vroolijke versjes waarin Cats, Poot, Huyghens hebben uitgemunt. Maar Luijken is in hoofdzaak een vroom dichter, die alles toepasselijk maakt op den Bijbel:
Wat is een ieder Boom belaaden
Met weinig vruchten tegen bladen,