in de ‘Blauwe Kamer.’ Dat onderwijs vond ze plezierig, vooral als de oude haar de volksliedjes leerde, die zij zich van haar schooljaren herinnerde. Vera neuriede ze tot in 't oneindige.
Op een Zondag gebeurde er in de kerk tijdens de godsdienstoefening iets, wat voor Vera vèrstrekkende gevolgen had. Grootmoeder werd door een beroerte overvallen en levenloos naar huis gebracht. Met den dood van de oude was dadelijk alle regelmaat en orde uit het huis van den Baron geweken, waaraan deze zoo gewend en zoo gehecht was.
Vera bleef 't grootste deel van den dag in de sterfkamer. Ze kon Grootmoeder toch niet alleen laten. Wat sterven was, wist ze niet, en vrees voor het marmerbleeke koude gelaat der doode had ze niet. Ze nam bij de kist plaats, streelde haar wangen en zei: ‘Grootmoeder is zoet, Grootmoeder is zoet.’
Eens vond men haar weer op haar oude plaats, met het boek ‘de Sprookjes van Topelius’ op de knieën, waaruit ze Grootmoeder voorlas, omdat, volgens haar zeggen, Grootmoeder het hier zoo vervelend had.
Hoe berooid de geldelijke toestand van den Baron ook was, zijn adellijke trots gebood, dat zijn Moeder met vorstelijke praal begraven werd. De dag der teraardebestelling kwam. Tot nog toe had Vera altijd geloofd, Grootmoeder te zullen behouden. Maar hoe schrikte ze, toen daar mannen kwamen, die het deksel op de kist zetten, het vastschroefden en zich gereedmaakten de kist van de katafalk te nemen en de trap af te dragen. ‘Grootmoeder, mijn Grootmoeder raakt ge niet aan, hoor!’ gilde ze, en straks vulde ze het geheele huis met haar gejammer.
Wat moet er niet in haar hartje hebben omgegaan, de eerstvolgende dagen na de begrafenis! Haar laatste toevlucht, haar speelmakker, haar leermeesteres en haar pleegmoeder had men weggebracht naar het kerkhof. Toen de Baron haar op een morgen bij zich riep, ging ze, hoewel aarzelend en met tranen in de oogen, maar toch met het voornemen haar armen om zijn hals te slaan en zich daar uit te schreien.
Nog voor zij over den drempel van zijn stil en afgezonderd cabinet is gegaan, heeft ze de tranen al gedroogd. Ze wil hem 't niet laten merken, dat ze geschreid heeft, wijl ze weet, hoe weinig hij haar emoties, haar aandoeningen, kortom haar tranen begrijpt. Om haar aan te halen en haar door vaderlijke genegenheid 't gemis aan moederliefde te vergoeden, daarvoor liet hij haar niet komen. Hij wou haar voorstellen - al was 't slechts voor den vorm - een gouvernante te laten komen, die zich met haar onderwijs kon belasten. Vera durfde niet tegen dat voorstel appeleeren. Ze wist, dat haar Vader van schipperen niet wou weten. Ze hield zich hard.
De onderwijzeres, voorzien van de beste aanbevelingen van twee adellijke families, verscheen. 't Was iemand met uitnemende manieren, iets waaraan de Baron meer waarde hechtte dan aan degelijke kennis en tact van onderwijzen. Vera is verlegen bij de eerste kennismaking. Zij beschouwt Juffrouw Stern als een indringster en instinctmatig gevoelt ze, dat zij Grootmoeders vertrek straks gaat ontwijden.
Haar schroom voor de vreemde dame wordt afkeer, als de gouvernante alle laden en vakjes van Grootmoeders kasten en cassettes doorsnuffelt, meubels verplaatst, schilderijen verhangt, klopt en spijkert en zelfs het heiligdom - de ‘Blauwe Kamer’ - op hare wijze stoffeert.
Nog vijandiger wordt Vera haar gezind, als de gouvernante haar die ‘Blauwe Kamer’, het gezellig hoekje met het Japansche kamerschut en den lavendelgeur ontzegt. De Juffrouw zelf nam er haar intrek.
Van de leerboeken, onder Grootmoeder gebruikt, vond maar een enkel genade in haar oogen. Grootmoeders methode en haar Bijbelsche Geschiedenis en haar aardrijkskunde werden eenvoudig bespottelijk gevonden. Vera's hart zwol van verontwaardiging en ze besloot, op alles, wat de Juffrouw vroeg, maar niet meer te antwoorden. In drift dient de gouvernante haar een slag toe, maar zij schreit niet, roept niet om hulp en antwoordt evenmin als te voren. - Haar Vader dwingt haar te gehoorzamen, en zij gehoorzaamt voortaan blindelings, doch, onder één voorwaarde: dat ze na de les in het gezellige hoekje van Grootmoeders ‘Blauwe Kamer’ mag lezen, muziekmaken of luieren. De gouvernante moet verhuizen en Vera leert in dat stille, sprookjesachtige vertrek haar lessen. Daar speelt ze op de oude piano de liedjes, die Grootmoeder haar leerde. Daar ontvlucht ze den dwang en de gevoellooze uitvallen en pijnlijke vernederingen van de gouvernante, daar, in dat geheimzinnige vertrek, dat ze heeft laten