staalt men zich voor het dikwerf ontzenuwende sobere resultaat, dat men na dagen inspanning verkrijgt; daar leert men het oude en oudste schrift in al zijne moeielijkheden ontcijferen; daar dringt men door in gansch de huishouding eener gemeente van vorige eeuwen; en daar ontwikkelt men het geheugen, door, zonder aanteekeningen te maken, er naar te streven alle gegevens te kunnen terugvinden in registers en archiefbescheiden, opdat gansch eene quaestie, door alle eeuwen heen, indien noodig, onmiddellijk voor den geest treedt, in al hare verschillende en opeenvolgende phasen.
Zelfstudie moet den archiefarbeid steunen. De gansche geschiedenis van het land moet gekend worden; vóór alles ook de plaatselijke geschiedenis der gemeente waar men in het oud-archief werkt. Geen hulpbron mag daartoe verzuimd worden te onderzoeken.
Voeg daarbij eenige studie van het Oud-Hollandsch-recht, en indien men gemakkelijk een taal aanleert, dan trachtte men zooveel mogelijk latijn te leeren. Juist niet omdat vele stukken in het latijn zijn geschreven, maar voornamelijk omdat men in vorige eeuwen het Nederlandsch met Latijnsche woorden doorspekte, zooals nu met Fransche.
Werk in boeken, - zoo roep ik de beginnenden toe, - als van een van Alkemade, een van Wijn, en dergelijke; lees Hofdijk en Schotel; verdiep u in ordonnantiën, keuren, enz.; dring door in den ouden stadhuisstijl; orienteer u in plaatselijke toestanden, en zie niet alleen boven den grond, maar tracht er ook in te zien.
Is er dan geen wetenschap voor noodig om een goed archivaris te worden of te zijn? Het is eene dwaasheid te denken, dat een meester in de rechten de rechte man op de rechte plaats zou wezen. Professor Blok te Leiden heeft het al tegengesproken, en een pas gepromoveerd student deugt voor archivaris niets meer of minder dan een goed ontwikkeld en onderwezen leerling van een school van uitgebreid lager of middelbaar onderwijs.
Geduld, en nog eens geduld, is het eerste en onmisbaarste vereischte om in een archief, en in de geschiedenis eener gemeente, in te groeien, en als dan het gezond verstand van huis uit aanwezig is, en de ontwikkeling op zomerpeil staat, dan zal ieder meisje zich gauw te huis gevoelen in het archiefwerk.
In Rotterdam hebben we eene vrouw als adjunct-archivaris; in Amsterdam werkt eene vrouw als volontair. Er zullen er nog wel meer hier en daar zijn, maar deze allen zullen kunnen getuigen, dat hoog-op-steltenloopende kennis onnoodig is. Men wil dat wel doen voorkomen, maar dat is kastegeest.
Algemeene, desnoodig hooggaande ontwikkeling, is in de eerste plaats noodig, en als zich daaraan huwt of paart een zich kunnen doordringen in den oeconomischen toestand van vorige eeuwen, dan is men beter af dan met alle aangeleerde advocaterij.
Nu moeten de jonge dames die dit lezen zich echter geene illusies maken.
Zoo lang de Gemeentewet op het stuk van het stedelijk archiefwezen niet gewijzigd wordt, zullen de plaatsen schaars zijn, maar elke gemeente heeft haar archief, elk waterschap heeft een archief, elk kerkgenootschap heeft een archief. Men behoeft dus niet te verhuizen naar groote plaatsen, maar men kan in de plaats zijner inwoning zich reeds practisch oefenen, en meteen nuttig zijn, want het archiefwezen ligt nog braak en de archiefwerkers zijn nog weinig talrijk.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.
Oud-Gemeente-archivaris.
Den Haag.