‘Beeldig’ vond zij dat licht-blauw met al die fijne vouwtjes erin, en met al die smalle bandfluweeltjes opgemaakt.
Zóó moest zij haar portret toch eens laten maken!
En in hare verbeelding zag kleine Jet al het vierkanten kartonnetje, waarop zij zou staan.
Ze had schik in zichzelf om de blauwe jurk met de zwarte fluweeltjes, die haar zoo aardig stond, en om haar blond haar, dat ze opgenomen droeg met een licht-blauw strikje op zij vastgestrikt.
Ja, haar portretje zou bepaald heel lief worden.
Misschien zette de photograaf het wel voor het venster.
Ze lachte nu vol stille blijheid, omdat de menschen het dan allemaal zouden zien en zeggen:
‘Wat een snoeperig portretje is dat!’
‘Wie is dat aardige kindje?’
Ze moest nu maar weef gauw verder gaan haken.
Vervelend toch zoo'n nachtzak!
Nog maar anderhalve toer en ze had hare taak af.
Twee stokjes - drie lossen - twee stokjes - vijf lossen.
Ze begon nu een beetje honger te krijgen en ze verlangde naar thuis, om de lekkere boterhammen en het glas melk het meest.
Wat was 't hier toch doodstil!
Geen enkel geluid hoorde ze.
Wat griezelig toch om hier alleen in zoo'n groot lokaal te zitten!
Waarom kwam juffrouw Revers ook niet eens kijken hoe ver zij met hare taak was?
Als zij haar eens had vergeten?
Jetje's lipjes trilden even bij die gedachte, en in hare oogen schoten een paar traantjes.
En als de juffrouwen eens allemaal weggingen, en de deur achter zich sloten, dan kon zij er heelemaal niet uit.
Och neen, ze moest nu niet zoo kinderachtig zijn!
Verbeeld je een meisje van haast zeven jaar, dat huilt omdat zij moet schoolblijven!
En beknorrend zei ze tegen zichzelf:
‘Foei Jetje, hoe kan je nu zóó flauw zijn, voor zoo'n groote meid!’
Met koortsachtige haast ging zij weer aan het werk, en haakte een tijd lang door zonder op te zien!
De tweede toer was af, nu nog de laatste!
Twee lossen - een vaste - twee lossen een stokje - - -
Op haar mooi rond gezichtje kwamen gloeiende plekjes van ijver, en vastgesloten hield ze de roode lipjes dicht. De bruine oogen tuurden onafgebroken op het haakwerk, en op de mollige vingertjes kwamen rood-achtige streepjes, waar het haakpennetje steunde, of de scherpe draad langs sneed.
Maar na een poosje wipte ze met een blij sprongetje de bank uit, en met een triomphantelijk lachje borg zij het haakwerk in den lessenaar.
De taak was af!
Ze keek nu door het venster naar de andere klasse.
Er was niemand meer!
Wat nu te doen?
Wachten tot Juffrouw Revers bij haar kwam?
Welneen, dan kon ze wel tot twee uur blijven zitten, want natuurlijk had zij haar heelemaal vergeten!
Ze stapte bedaard de gang in, rekte zich op de teentjes staande uit om haren hoed van de kapstok te krijgen, en hing er haar wit geborduurd schortje voor in de plaats.
Toen holde zij, als een losgelaten jong hondje, de gang door, langs het lokaal der derde en vierde klasse, en juist was ze aan het voorportaal toen de directrice haar tegenhield.
‘School moeten blijven, kleintje?’
‘Ja, juffrouw!’
‘Zeker gebabbeld, hé?’
‘Ik had mijn taak niet af,’ klonk het deemoedig.
‘En is ze nù af?’
‘Ja, juffrouw!’
‘Ga dan maar gauw naar huis, 't is al half een en je zult wel trek in je boterhammen hebben.’
‘Nou, òf ik!’ lachte Jetje, en weg was ze - de deur met een harden slag achter zich dicht trekkend, zonder de directrice den tijd gegund te hebben, klein Jetje nog even voor oogen gehouden te hebben, dat men zich reeds op school moest wennen altijd de opgegeven taak af te hebben. Dat oefende plichtbesef, maar Jetje was al haast thuis.
STELLA MARE.