de nachtelijke vermoeinissen, neen, ook dan wordt er gehandeld, meerendeels echter en détail en komt de Parijsche huismoeder hare inkoopen onder de gevaarten van plomp zwaar ijzer doen, doch des nachts, wanneer de dreunende tonen der St. Eustache tot viermaal toe zeurend uitzingen boven de in diepe rust verzonken menschenmassa, dan viert de handelsgod hoogtij en doet hij als 't ware het dooreen krioelende volk inademen die reusachtige zucht naar verdiensten en voordeel.
Reeds in het begin der Rue Montmartre, die regelrecht naar de marktplaats leidt, schijnen ze u tegen, de witgloeiende, angstig flikkerende electrische ballons onder de ronde, logge Hallen-omkoepeling. 't Is als een geweldige fatale brand, daar vlak voor u, die opzendt naar hoogere luchtlagen den onheilspellenden vuurgloed zijner lekkende vlammen. De Rue Montmartre is gevuld met lieden van allerlei slag, hetwelk een vreemd gezicht oplevert in dit nachtelijk uur; de schaarsche gasvlammetjes in de ettelijke kleine kroegjes werpen een armzalig schijnsel op het houten plaveisel der straat. Daar in die taveernen en zooveelste klasse nachtrestaurants hokt nu het mindere volk der Fransche hoofdstad, treft men zelfs de Parijsche Apachen aan, straatroovers en vuige dieven, welke als nachtvlinders te voorschijn gekomen uit hunne schuilhoeken onder de Hallen, eerst eenige uren rond-fladderen in de sombere bars en koffiehuizen, alvorens op eenzame, slecht bewaakte plekken, hunne slachtoffers te gaan zoeken en zooals Bruyand zegt, door de beruchte ‘Coup du père François’ het leven uit de aangevallenen en het geld in hunne broekzakken te tooveren. Die ‘Coup du père François’ wordt meestal door drie individuën uitgevoerd; een der bandieten wurgt den laten, zich van niets bewusten wandelaar door het vaardig lanceeren van een strik om diens hals, trekt het reeds half verdoofde lichaam achterover, terwijl de beide assistenten, al even handig de porte-monnaie tot den laatsten penning leegschudden.
't Behoeft voorzeker niet gezegd, dat men groot gevaar loopt, een dergelijk lot te ondergaan, indien men zich onder deze ellendelingen mengt, doch al even gevaarlijk is het, van een der in de Rue Montmartre, voor die kroegen gestationneerde fiacres, die voor het meerendeel ongenummerd zijn, gebruik te maken, daar zeer dikwijls op zulk een ritje een geducht tolgeld geheven wordt. De laaghartige koetsiers houden zich inderdaad slecht aan het opgegeven adres, maar voeren den argeloozen reiziger tot ver buiten de fortificatiën van Parijs, om daar, met behulp van geposteerde bondgenooten, den gewetenloozen aanval te doen en, als bestond er geen achtste gebod, hun roof- en moordlust naar harte bot te vieren.
Op Uwen tocht naar de Hallen passeeren U telkens met groenten en vruchten beladen karren, die uit de omliggende plaatsjes ter markt komen, getrokken door droomerig-voortsukkelende paarden, terwijl boven op den wagen, tusschen kool en worteltjes de voerman, kalm, ongestoord rust in de armen van den tweelingbroeder des doods. De trouwe rossinanten weten terdege den langen weg te vinden, dien zij iederen nacht weer afleggen. Bij aankomst wordt terstond met het afladen begonnen en rangschikt de landman zijne waren in lange, veelkleurige rijen, die een alleraardigst effect maken in het helle schijnsel der electrische lichten.
Doch 't is nog vroeg, Morpheus hult nog het Hallengebied in dichte nevelen, 't is rustig, kalm alom. Af en toe aanschouwt het oog armzalige gestalten, die langzaam voortstrompelen, oude, vuile bedelaars, met grijzenden baard, den van ouderdom groen, verfrommelden hoed diep in de oogen, hunne magere handen als roofdierklauwen naar U uitstrekkend en op huilenden toon onderdanig bedelend: ‘Ah, mon prince, donnez-moi deux ronds pour aller coucher.’ Met die twee ‘ronds’ worden stuiverstukjes bedoeld, welke inderdaad den armen sterveling dezer buurt in staat stellen, binnenshuis den nacht door te brengen. Men heeft dan in eene slaapinrichting het recht, aan een lange tafel aan te zitten en daar met het hoofd in de handen eenige uren, in vrij ongemakkelijke positie te dommelen. Andere, fijnere Etablissementen verschaffen voor vijf sous het geëerde publiek nachtrust tot vijf uur 's morgens en voorts als ontbijt een bord soep. En toch zijn deze asylen voor die dood-arme wezens, logeant, zooals Lafontaine in zijne fabel ‘Le Trésor et les deux hommes’ zegt, le diable en leur bourse, bepaald eene niet iederen dag te genieten luxe; hoeveel zijn er toch, die met nog minder toe moeten komen, hoeken van straten, waar zij eenigszins voor wind en regen beschut zijn, als hunne legerstede verkiezen en daar terneer liggen, als ruïne van het vroegere mensch-zijn, als aanklacht tegen