De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
[pagina 544]
| |
band. Heeft het niet veel meer aantrekkelijkheid elkander moreel en materieel van dienst te zijn buiten huwelijk, onverplicht dus, dan in het huwelijk, en dus verplicht? Zuigt verplichting niet alle gevoel van erkentelijkheid op? Ik zou denken van ja. Kijk, wat zou dat een ideaal voor me zijn: jonkvrouw te blijven en daarbij steeds je metgezellin in het leven! Er zijn in den regel geen grootere eigenwijsheid, stijfhoofdigheid en onbuigzaamheid dan waarvan men doet blijken bij het kweeken en onderhouden van een ideaal. Dat ideaal van mij ken je nu. Je weet ook dat ik ordelievend ben en de maatschappij eer; bijzonder eer; want ze is met ontzaglijk veel moeite tot stand gekomen. Moet ik bij mijn ideaal blijven? Ik vraag het jou af; ik vraag het mezelve af. Jou zienswijze ken ik eigenlijk al, tenzij de equator daarin verandering mocht hebben gebracht. Wat mij aangaat, ik antwoord na langdurige overweging: neen, ik moet er niet bij blijven. Komen er in het huwelijk veel klippen te voorschijn, waarop een aan allerlei weer en wind blootgesteld huwelijksgeluk stranden en nog eens stranden kan, ja, waarop het zonder hoop op redding zou kunnen vergaan; - groote en naar buiten werkende doch nog niet door de wet gedekte vriendschap tusschen man en vrouw zeilt zonder zich zelve te willen schaden op den duur te vergeefs tegen den maatschappelijken dunk op, en dezen zouden, al hielden ze zich voor nog zoo rein en onschuldig, moeten eindigen zich aan het oog van hun medemenschen te onttrekken, in het treurig besef zelf aanleiding geweest te zijn tot hun uitbanning. JOHANNA VAN ZON. | |
II. Koningin Wilhelmina - Vredestichtster.In een der Weener dagbladen las ik een interessant artikel van de hand eener vrouw, Camilla Theimer, dat meer dan ooit doet zien hoe geëerd en geliefd onze koningin is in den vreemde, en hoe groot haar invloed door velen wordt geacht. Mevrouw Theimer schrijft:
‘Met den val van Port-Arthur is een stuk krijgsgeschiedenis afgesloten, van een oorlog zoo vreeselijk en afschuwelijk als het meest duivelsche brein zich denken kan. Toch is daarvan het einde nog niet te voorzien. Als de binnenlandsche onlusten zijn onderdrukt in het “heilige” Rusland, zal het moorden en slachten opnieuw beginnen. Niemand acht zich in staat of bevoegd tusschenbeiden te treden. De mogendheden der gansche beschaafde wereld bepalen zich er bij die gruwelen te bejammeren. Onwillekeurig vreest elke regeering - en terecht - de gevolgen van eene ongevraagde bemoeiing met Rusland en Japan. Bovendien zijn er vorsten, die desgewild, als bemiddelaars in het Oosten zouden willen optreden, maar zich aanbieden - daar deinzen ze voor terug. Toch is er een uitweg te vinden. Er leeft op aarde een die tot eene vredelievende oplossing zou kunnen opwekken, zonder gevaar van verkeerd begrepen te worden; een aangewezen persoon voor deze taak. Het is de Koningin der Nederlanden. Holland staat buiten de politiek der groote rijken. De Nederlanden zijn door haar tegenwoordige positie en hun verleden boven alle verdenking verheven, dat een zelfzuchtig doel oorzaak zijn zou van interventie. Als koningin Wilhelmina het initiatief neemt tot een vreedzame bemiddeling, dan weet ieder dat de vorstin van dat volk alleen uit een rein menschelijk oogpunt handelt. Zij is de uitverkoren persoon daartoe, allereerst omdat ze eene vrouw is. Wilhelmina van Oranje is op dit oogenblik de éénige regeerende vorstin. Het hoogste voorrecht der vrouw is echter te allen tijde geweest vredestichtster te kunnen zijn. Dat is haar recht en plicht. Wilhelmina van Oranje neemt door haar geslacht een bijzondere plaats in onder de gekroonde hoofden van Europa. Als vrouw vermag zij wat anderen zou worden kwalijk genomen. Het zal niemand ergeren dat de stem van haar hart, de overwegingen der nuchtere politiek doet zwijgen. In den Oost-Aziatischen oorlog kan en mag de koningin van Holland slechts denken aan de slachtoffers van den bloedigen krijg. Tweemaal reeds heeft Wilhelmina van Oranje bewezen, dat zij zich haar plicht als regeerende vorstin bewust is. Eens was het toen zij een brief schreef aan wijlen koningin Victoria, vóór het uitbreken van den oorlog met Transvaal, waarin zij verzocht of die vorstin haar invloed zou willen gebruiken om den bedreigden vrede te behouden. Den tweeden keer trad zij op in denzelfden geest, toen zij den grijzen Krüger ons land aanbood als schuilplaats. Thans zou háár roepstem kunnen weerklinken door de geheele beschaafde wereld: “de wapens neer.” In Holland's residentie, onder de vlag van de koningin, beraadslaagden enkele jaren geleden de afgevaardigden van alle beschaafde landen, over de middelen en wegen om den volken de zegeningen van den vrede te verzekeren. Thans woedt een afschuwelijke krijg in Mantsjoerye die duizenden onschuldigen doet vallen. Misschien gelukt het aan Wilhelmina van Oranje iets er toe bij te dragen, dat de woorden van toen in daden worden omgezet.’ Eenige dagen later schreef hetzelfde blad: ‘Naar aanleiding van het stuk door de bekende schrijfster Camille Theimer heeft deze een brief ontvangen van de barones Bertha von Suttner, dien wij hieronder laten volgen.’
‘Geachte collega. Uw beschouwingen in het blad van 8 Jan. hebben mij ontzaggelijk veel genoegen gedaan. Het is een grootsche gedachte. Inderdaad zou Wilhelmina van Oranje de meest geschikte persoon zijn om Keizer Nicolaas er aan te herinneren dat in hare residentie zijn vredelievende denkbeelden zijn verkondigd, en dat in den Haag de overeenkomsten geteekend zijn - ook door Rusland en Japan - waardoor de mogendheden niet alleen het recht hebben, maar ook verplicht zijn om door haar bemiddeling te trachten oorlogen te verhinderen of er een einde aan te maken. Op één punt verschil ik met u. Niet alleen | |
[pagina 545]
| |
het hart spreekt, maar ook het verstand, als verzocht wordt dat het bloedvergieten zal ophouden, zoo goed als het vernielen van have en goed en het veroorzaken van besmettelijke ziekten. In het streven naar vrede spreken verstand en hart beide. Als de vorsten een doel willen bereiken, b.v. het in-bezit-nemen van een ijsvrije haven, of meenen dat hun prestige gevaar loopt, zien ze tegen geen middelen op, en doen ons denken aan een die zijn eigen huis en dat van zijn buurman in brand steekt om een ei te kunnen koken. Uw beroep op Koningin Wilhelmina verdient zooveel mogelijk te worden verbreid. Ik herhaal: “het denkbeeld is grootsch,” en ik ben jaloersch van u die op den inval kwam. Hartelijk, hartelijk dank uit naam van allen die ijveren voor den vrede.’
B. DE GRAAFF-VAN CAPPELLE. |
|