tot 57 millioen zielen gestegen, eene toename beslist evenredig aan die van het leger, terwijl Frankrijk sedert 1873 met slechts 2 millioen hare inwoners vermeerderd zag. Daarbij komt nog, dat het sterfte-cijfer in de Fransche gelederen veel sterker is dan in die der naburen en terwijl de laatsten in genoemden termijn het verlies van 30.000 menschenlevens te betreuren hadden, werden door de eersten 100.000 jonge lieden, d.i. drie armee-korpsen op voet van oorlog, grafwaarts gedragen. Men ziet uit dit alles, dat het keizerrijk buitengewoon veel sterker is in het leveren van weerbare mannen dan de republiek, doch dit neemt niet weg, dat Frankrijk met eene gewisse hardnekkigheid steeds al zijne krachten inspande, Duitschland op zijde te blijven. Dit ging echter gemakkelijker in de theorie dan in de praktijk, ja was zelfs in dit laatstgenoemde geval beslist onmogelijk. Onnoodig dan ook te beweren, dat de theoretische cijfers van Marianne's staat nooit bereikt, de compagniën en eskadrons in werkelijkheid slechts armzalige skeletten zijn, waaraan het vleesch ontbreekt; moet men zelfs aan sommige berichten geloof hechten, dan is het garnizoen van verscheidene steden inferieur aan het aantal gegradueerden, met het commando belast. Welk een toestand dus!
Nu zal de wet aangaande algemeenen tweejarigen dienstplicht komen, die, met het oog op bovenstaande droevige feiten, nog al gepruttel en tegenkanting uitlokt. Eene wijdloopige verklaring aangaande dit ontwerp is hier voorzeker niet noodig, de zaak is eenvoudig genoeg. Waar toch de wet van 1872, die alleen die mannen vrijstelde, welke met een welgevulde beurs zich een remplaçant konden koopen, in 1889 in zooverre gewijzigd werd, dat men slechts gedeeltelijke exemptie aan de meest ontwikkelden der lichtingen verzekerde, daar is nu het bekende ontwerp voor de Kamer hangende, dat alle Franschen gelijk stelt, ieder lichamelijk goedgevormd jongeling dwingt het veelkleurig tenue van Mars aan te trekken.
Men zal meenen, dat het inderdaad niet anders mogelijk is bij een volk, dat in zijn devies het woordje ‘égalité’ voert, het is oogenschijnlijk ook eene zeer toe te juichen regeling: ieder soldaat, rijk of arm, ontwikkeld of dom, als de armen en beenen maar degelijk aan den romp geplakt zitten en het hoofd daar tegenwoordig is, waar we nu eenmaal een hoofd verwachten, d.i. tusschen de beide ooren. Doch er is een geduchte spaak in het wiel en die bestaat voornamelijk daarin, dat het ontwerp niets verandert aan de legersterkte in oorlogstijd en de republiek dus op even hooge lasten laat, maar in vrede het aantal opkomende jongelieden met 15 à 20.000 vermindert, hetgeen nog grooter onvolledigheid der garnizoenen ten gevolge zal hebben en de toch reeds zwakke skeletten bijster veel kans van instorten geeft.
Vandaar dat het niemand bevreemden zal, dat men van verschillende zijden op een betere en meer doeltreffende regeling der milítiezaken aandringt. Kan Frankrijk niet tegen het machtige Duitschland op in het leveren van weerbaar volk, laat dan de regeering de meerderheid der naburen erkennen, doch niet zooals de kikvorsch in la Fontaine's fabel deed, zich opblazen, om toch even groot te zijn als de os. Het eind van het liedje zal dan onvermijdelijk luiden:
La chétive pécore s'enfla si bien qu'elle creva!
En waarin wel deze hervormingen bestaan? Ja, ze zijn talrijk! Men wil in de eerste plaats een leger, dat minder op de portemonnaie van het volk loopt, voorts meer evenredig aan de bevolkingstoename georganiseerd is, verbanning van alle nuttelooze aanhangselen, geen oude generaals, verzwakt door hoogen leeftijd, doch jongere krachten als bevelhebbers en ten slotte een armee, die meer verband zal houden met de vaderlandsche instellingen en door dat alles te samen genomen, zeer gunstig zal afsteken bij de versleten, ouderwetsche machine, die nu nog dienst doet. Wat eene moeite dat soldaatje spelen toch al veroorzaakt!
Men begrijpe mij evenwel goed, niet het meerendeel van het Fransche volk eischt dusdanige veranderingen, doch er gaan stemmen op, invloedrijke en deskundige stemmen, die naar 't mij voorkomt, in den loop der jaren, wel van eenigen invloed op de zaak kunnen zijn.
* * *
In mijn vorigen brief sprak ik van de Etrennes-drukte in de ville lumière en beloofde ik eenige regelen aan dit onderwerp te wijden in mijn volgend epistel. Welaan, dan van wal gestoken! De St. Nicolaas is bij de Franschen ten eenenmaal onbekend; het is een Katholieke feestdag, doch de kinderpret, zooals ze ten onzent bestaat, zal men in de Fransche huishoudens vruchteloos zoeken. Ook Kerstmis gaat hier kalm voorbij: