gesterkt in haar voornemen niets onbeproefd te laten, en haar moeder had ten slotte den strijd opgegeven en 't kind haar gang laten gaan.
En toen 't werk af was, had Els met een stralend gezicht het rijke cadeau in een vloeipapier gewikkeld en zorgvuldig weggelegd tot de 5de zou zijn aangebroken.
Dien dag had zij haar vuurwerk afgestoken en het net eruitziende pakje door de meid laten wegbrengen, vol verwachting van de gevolgen, die 't zou hebben. En op háár beurt had ze den ganschen avond in spanning geleefd of Truus haar bedenken zou, of er een pakje zou komen welks inhoud haar bewijzen zou, dat Truus niet boos meer was en alles vergeven en vergeten had.
En toen ze ‘'t Veulen’ ontpakte, had ze voor zichzelf de overtuiging dat dit van Truus kwam en van niemand anders! En ze vond het wel 't beste bewijs van Truus' ongeschokte vriendschap, dat ze juist het boek had uitgekozen, waarover ze samen zoo dikwijls gesproken hadden. En dan de lieve woorden op die kaart!
Elsje's zieltje baadde zich in weelde, den ganschen verderen avond. Een zonnetje schitterde in haar oogen en er straalde zulk een stille vreugde uit heel haar wezen, dat haar ouders en Grootvader zich er innig over verheugden.
Toen eindelijk de kleinen naar bed waren gegaan en de grooteren hun ouders en Grootvader om den hals vlogen om voor de mooie cadeautjes te bedanken, had Els zich op Grootvader's knie gezet en haar hoofdje tegen zijn borst gevlijd. En zij had eerst haar vingertjes nadenkend in zijn baard laten woelen en toen met neergeslagen oogen gefluisterd: ‘Opa, weet u nou wat voor mij het prettigste cadeautje is geweest, vanavond? “'t Veulen”! En weet U waarom? Omdat dat van Truus komt, u weet wel, die al in de hoogste klas zit en zoo knap is! Ik dacht eigenlijk dat Truus 'n beetje boos op me was en dat vond ik zoo vrééselijk, vreeselijk naar! Maar ze schijnt nu toch wel weer heelemaal goed op me te zijn, want zóó'n mooi cadeau stuur je toch enkel maar aan iemand van wie je heel, héél veel houdt, hè Opa?’
Pas bij de laatste woorden keek Els Grootvader aan. Ze had daardoor niet gemerkt hoe de verheugde uitdrukking op het goede, oude gezicht bij haar eerste woorden reeds als weggevaagd was. 't Viel den ouden man ook zoo zwaar, dat hij de blijde verrukking van zijn Elsje verstoren moest, dat hij er de oorzaak van zou zijn dat die stralende glans in haar oogen verdoffen zou, zoodra zij de waarheid vernam! En toch begreep hij, dat hij 't kind geen oogenblik langer in haar waan mocht laten, dat 't zijn plicht was haar nu, terstond, te ontgoochelen. Hij dacht even na; toen zei hij: ‘En als dat boek nu eens niet van Truus was, Elsje, zou je het dan héél naar vinden, zou je het er dan minder lief om hebben?’ Even betrok haar gezichtje; toen, lachend, schudde zij den twijfel van zich af. ‘Nee Opa, 't kàn niet anders! 't Moet van Truus zijn, we hebben er zoo dikwijls samen over gesproken en zij dweept er ook zoo mee, nee 't is stellig, stellig van Truus!’
Toen liet Grootvader zijn lieveling van zijn knie glijden, en terwijl ze nu naast hem stond, legde hij bei zijn handen op haar smalle schoudertjes en keek haar recht in de oogen. ‘Kind, kind, hoe kan je dat nu toch zoo vast gelooven! Is dan geen oogenblik de gedachte bij je opgekomen, dat 't je oude Grootvader wel eens zijn kon, die zijn kleindochter dat veelbesproken boek vereerde? Kom Els, kind, vergeef 't den ouden man maar dat hij je op zoo'n dwaalspoor bracht en geef er hem maar een zoen voor!’
Hij had er nog bij willen voegen: ‘En dan wed ik dat er tòch nog wel iets van Truus bij al je cadeautjes is,’ maar hij zag aan de uitdrukking op haar gezichtje maar al te goed, dat alle hoop voor haar vervlogen was. Wel hield 't kind zich goed en sloeg gedwee de armen om zijn hals - maar de spontane blijdschap ontbrak aan haar omhelzing en de moede buiging van het tengere figuurtje was nu nog zichtbaarder.
Zwijgend borg Els haar geschenken weg.
‘'t Veulen’ lag nu achteloos op een stoel; ze scheen het heelemaal vergeten te hebben.
Grootvader zei er niets van, maar toen even later haar moeder de kamer binnenkwam, die de kleintjes naar bed had gebracht, zag deze 't liggen en plaagde er haar een beetje mee.
‘Wat Els, heb je “'t Veulen” nu heelemaal vergeten op te bergen, ik dacht dat dàt 't eerst aan de beurt kwam, zoo'n schàt!’
Toen ging Els langzaam naar 't tafeltje, had nog juist den tijd het boek in de kast te leggen; maar bij de deur gekomen werd de émotie haar te machtig. En Grootvader kon nog juist zien hoe ze opeens de witte