dichteres een nieuw leertijdperk aan, dat haar opvoeding voltooide.
Zij had steeds een ruimen, helderen blik op de menschen en het leven met zijn dikwijls zoo moeilijke vraagstukken.
De weg naar roem is Marie Ebner niet gemakkelijk gemaakt. Het was een zware strijd en vele bittere ervaringen, ook van haar naaste omgeving, heeft ze moeten verdragen, voor zij de hoogste sport van de ladder des roems had bereikt. Langzaam, zeer langzaam won zij het publiek voor zich. Wispelturig, zooals het noodlot is voor menschen en boeken, behaalde zij haar eerste werkelijke succes in 1881, met een novelle in brieven: ‘Komtess Muschi.’ Toen waren reeds verschenen: ‘Bozéna’, Nach dem Tode’, ‘Lotti, die Uhrmacherin’, ‘Ein Spätgeborener,’ ‘Ein Edelmann’, enz.
Heeft men zulk een plotseling succes gewoonlijk aan een toeval te danken, in dit geval kan men het op een andere wijze verklaren. De brieven der kleine Komtess zijn geschreven in den conversatietoon van den Oostenrijkschen adel. Deze nieuwe stijl wekte verbazing en trok aan door zijn oorspronkelijkheid en de scherpte van zijn satire.
Kort daarop bewees zij in haar ‘Gemeindekind’ weer haar buitengewoon talent en bracht hierdoor de verstoktsten harer tegenstanders tot de overtuiging, dat zij een eerste plaats innam in de rij der voornaamste dichteressen.
Langzaam had zij het publiek voor zich gewonnen, maar nu ook was het voor goed. Wat zoo rijk en overvloedig, zoo eenvoudig en waar uit de diepte eener edele vrouwenziel voortkwam, moest ten slotte de harten winnen en behouden.
Wie zich een denkbeeld wil vormen van Marie Ebner als mensch, moet haar aphorismen lezen. Uit deze mooie gedachten, deze rijpe en gelouterde spreuken openbaart zich het geheele leven van deze zeldzame vrouw.
Zij geeft geen droge moraal, maar als moedige voorvechtster verdedigt zij met de blanke sabel haar duidelijke, dikwijls vermetele en strenge leerstellingen. Haar ondervinding als moeder en haar groote belangstelling waar het kinderen betreft, haar juiste blik op de kunst en de kunstenaars, het strenge idealisme, waarmee zij denkt over de plichten van het talent, haar bitterheid over de bedilzucht, die heerscht gelijk een ziekte, komen in haar aphorismen duidelijk op den voorgrond.
Een voorbeeld: ‘Degeen, die in tegenwoordigheid van een kind liegt of spot, begaat een misdaad, die de doodstraf verdient.’
‘Kunstenaars! wat gij niet in staat zijt voort te brengen, moet gij niet willen scheppen.’
‘De tegenwoordige menschen zijn geboren om te vitten. Van den geheelen Achilles zien ze slechts den hiel.’
En terwijl mijn blik weer op het lieve, zachte gelaat tegenover mij blijft rusten, valt mij nog een van haar aphorismen in, een woord des ouderdoms:
‘De ouderdom verheerlijkt of versteent.’
Om te weten hoe de verheerlijkte ouderdom er uit ziet, behoeft men haar slechts in de oogen te zien.
Eensklaps hoor ik een klok slaan en merk dat er reeds een uur verloopen is. Ik schrik; heb ik zoolang gebruik gemaakt van de gastvrijheid?
Marie Ebner glimlacht, een weinig trotsch geheimzinnig lachje.
‘Ik heb u mijn horloges nog niet laten zien!’ zegt zij en brengt mij naar het kastje tusschen de vensters.
‘Hier zijn ze en als ik nog eens op de wereld kwam, zou ik niets anders willen worden dan horlogemaakster.’
Een waarlijk prachtige verzameling van 150 horloges heeft zij bijeengegaard, vanaf den tijd van Rudolf II tot op heden. Slechts vluchtig worden mij de kostbare schatten getoond, allereerst het mooiste stuk der verzameling, een horloge van Christoph Schöner, gevat in een latijnsch kruis van amethist. Verder horloges in den vorm van een fluit, een appel, een cachet; een repetitiehorloge uit den empire-tijd en nog vele andere, zelfs voor een leek zeer belangrijk om te zien.
De zon schijnt helder in het vertrek en verlicht de liefelijke gestalte van mijn gastvrouw.