De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
Over theosophie. Wat verschillende denkers daaromtrent zeggen.Hebben wij vroeger op aarde geleefd? | |
III. William F. Stead.Het is slechts door den eenigszins vriendelijken drang van den uitgever van ‘The London Magazine’ dat ik toegeef iets over wedermenschwording te zeggen. Ik ken eenige menschen die verklaren zeker te zijn dat ze mij kenden, toen ik in een vorige incarnatie was, maar die verheven lieden zijn het onder elkaar niet eens, en daar ik geen enkel geval van eenig vroeger leven mij kan herinneren, is mijn getuigenis niet veel waard. Over het geheel schijnt de onzekerheid meer ter gunste van het geloof te zijn dat, in sommige gevallen - ik zou niet zeggen alle - de ziel meer dan één aardsch leven heeft te door maken eer haar proeftijd is volbracht, maar het is zeker geen onderwerp waarover ik genegen zou zijn aanmatigend te beslissen. | |
Zeker van vroeger bestaan.Het is wel bekend dat, Dr. Anna Kingsford, geheel zeker was dat zij Plato was in de vroegere incarnatie, en zij geloofde Jupiter, Juno, Venus, en de andere goden en godinnen op den Olympus te hebben ontmoet, en langen tijd met hen omgegaan te hebben. Zij wilde niets eten dat aan vuur blootgesteld was geweest, en leefde voornamelijk van noten en vruchten. Mrs. Annie Besant is zeker dat zij haar vroegere incarnatie kent. Eens beloofde zij uit te vinden welke de mijne was, doch toen ik haar later ontmoette, wilde ze niets over het onderwerp zeggen. Ik kan er alleen uit opmaken dat zij mij geen leed wilde doen, dat mijn incarnatie van geen prettigen aard was. Het kan niet Nana Sahib zijn geweest, daar Mrs. Besant zegt dat een tusschentijd van zelden minder dan 1300 jaren komt tusschen opvolgende incarnaties. Om die reden gelooft zij dat wij nu de uitwerking voelen van de re-incarnatie der vervallen Romeinen in de orgiën en duivelachtige vermaken van den dag. Ik weet dat Rhodes mij altijd trof als zijnde een incarnatie van een der oude Romeinsche keizers. Vreemd genoeg, vatte hij eens het plan op een vluchtig bezoek aan Constantinopel te brengen. Hij wilde voor zichzelf de plaatselijke aangelegenheden zien, die Constantijn er toe leidde die stad als de geschikte plaats voor de wereldhoofdstad te achten. | |
Kenden zij den schrijver 200 jaren geleden?Er zijn twee van mijn vrienden die mij verzekeren dat ik aan hen bekend was in mijn vroegere incarnatie. De een zegt, dat ik toen geheel verschillend was van wat ik nu ben, en dat ik thans de vroegere gebreken vergoed. De ander, daarentegen, beweert, dat ik geheel 't zelfde ben als ik was toen hij mij in mijn vroeger bestaan kende. De een zet den tijd een 200 jaar, de ander een 250 jaar geleden en, natuurlijk, zijn beiden in strijd met Mrs. Besant, die tusschen de incarnaties een tijdruimte van 1300 jaar berekent. Op een anderen keer, in 1888 ontmoette ik te St. Petersburg Maud Goune en Mrs. Mc. Bride. We trokken elkaar wederkeerig dadedelijk aan. Zij gelooft dat zij mij in een andere incarnatie had ontmoet. Zij herinnert zich, dat zeer lang geleden zijzelve eene slavin in Egypte was en dat we elkaar toen ontmoetten en kenden. De hemel alleen weet of dit zoo was. Ik heb er geen persoonlijke herinnering aan. | |
Twijfel, steeds twijfel.Ik heb ook eene kennis die gelooft dat ik haar in een vroegere incarnatie beleedigde. Daardoor, kan ik voor haar doen wat ik wil, zij beschouwt het eenvoudig als het afdoen van een schuld. Ik betaal slechts een oude schuld af die ik mij op den hals haalde eenige honderd jaren en nog wat geleden. Het moet erkend worden dat, met een zoo zwak geheugen als het mijne voor vroegere gebeurtenissen, de nuttige zijde van re-incarnatie smartelijk moet zijn voor iemand met heldere herinneringen. Doch ik ben er ver van af te beweren dat wedermensch wording onmogelijk is, want onmogelijk is in zulk een associatie een zeer dwaas woord. Niettegenstaande alles, mogelijk. - Maar ik weet het niet. | |
IV. Rev. John Clifford, M.S.D.D.Van deze twee vragen, is de eerste dadelijk de meest geheime en de minst gewich- | |
[pagina 489]
| |
tige. Het bewijs van een persoonlijk en bewust bestaan in een vroegeren staat als de tegenwoordige is van geen tastbaren aard. Het is onmogelijk voor strikvragen. Men kan het niet wederleggen want men kan het niet in bezit krijgen en het lang genoeg behouden. Geen deel er van zou in een laboratorium kunnen aangenomen worden, noch bestaat er een motief waarnaar geluisterd zou worden in de leerscholen van redeneerkundigen. Het is slechts een voorbijgaand denkbeeld, een grillige verbeelding, iets uit de lucht gegrepen. Zelfs bij Wordsworth, die mogelijk meer dan ieder ander gedaan heeft om die gedachte aan te kweeken, is het slechts een denkbeeldige inval; en zooals hij zegt, ‘veel te vaag begrip om tot geloof te worden aanbevolen als meer dan een element in onze aangeboren begrippen van onsterfelijkheid.’ Toch is de gedachte van ‘een blijvenden staat’ ingeslopen in het algemeen geloof van vele natiën en is een ingredient in Platonische philosophie en levert genoeg basis voor de schildering: ‘Our birth is but a sleep and a forgetting;
The soul that rises with us, our life's star,
Hath had elsewhere its setting,
And cometh from afar,
Not in entire forgetfulness,
And not in utter nakedness,
But frailing clouds of glory do we come
From God, Who is our home.’
Maar is dit meer dan een opgaaf van de grootheid der menschelijke ziel, door haar gemeenschap met en deelhebbing in de groote Ziel van het Heelal, de innerlijke Godheid? Verder kunnen we niet gaan. Wedermenschwording is iets bovennatuurlijks waar we niets van afweten - en zoover ik zien kan ook niets zullen weten. Wij kunnen het evenmin bewijzen als wederleggen. Ook doet het niets ter zake. Het werkt niet op de hoogere vragen van leven en van plicht. Geen theorieën over onzen oorsprong of ons onbekend verleden komen in aanmerking voor de oplossingen van het leven, dat wij gezet zijn op te lossen. Wij zijn van aangezicht tot aangezicht met ernstige feiten, met gebiedende waarheden, en hoewel schoone inbeeldingen en schitterende droomen ons mogen behagen, toch beantwoorden ze niet onze hoogste vragen, noch vermeerderen onze heerschappij over de machten van het leven. De kennis van oorsprongen heeft ons veel geleerd van ons dierlijk organisme, en van de mogelijke veranderingen der grondstoffen waaruit ze gevormd zijn, maar zij heeft weinig toegebracht aan de verlichting van het hooger gewest van geestelijke wijsheid. Bekendheid met de antecedenten, met het lage begin van het menschengeslacht heeft eenigszins de wijze uitgelegd hoe ons dierlijk organisme ontstond; maar zij geeft geen goeden raad aan den mensch die vraagt wat hij beter doen kon en waar hij kracht kon krijgen om dit te doen. Het verklaart niet wat Tennyson noemt: - ‘This main miracle, that thou art thou,
With power on thine own act on the world.’
De theorie van re-incarnatie bepaalt of verklaart niet de ‘thou’ noch vermeerdert zij 's menschen macht over zijn eigen daad, de heerschappij over zichzelf en over de krachten in hem aanwezig, of over de wereld waarvan hij deel uitmaakt. | |
Wat de toekomst betreft.Het 2de gedeelte van deze vraag is des te belangrijker: ‘Zullen wij weder op deze aarde leven?’ Doch het is niet zoo zeer dat gedeelte van het onderzoek, dat de plaats van verblijf betreft als wel het feit van ons blijvend bestaan. Sommige personen hebben zich de aarde voorgesteld - niet Mars, niet Jupiter, niet Saturnus, maar deze groote aardbol zelve - als de blijvende woonplaats van den mensch, en zij hebben, met niet veel succes moet ik bekennen, getracht dat begrip door den inhoud van het Nieuwe Testament te rechtvaardigen: want de Christelijke openbaring zwijgt stil over de plaats van het onsterfelijk leven en houdt alleen aan op den voortgang van de persoonlijke zelfbewustheid en hare hoedanigheden - tevredenheid, vreugde en vordering in volmaking. De vraag is eenvoudig de vraag der oude wereld: ‘Indien een mensch sterft, zal hij dan wederleven?’ Zeker! Hedendaagsche meening antwoordt: ‘Ja’ met toenemenden nadruk en volheid. Tennyson voor de dichters sprekende zegt: ‘My own dim life should teach me this,
That life shall live for evermore,
Else earth is darkness at the core,
And dust and ashes all that is.’
| |
Eenige bevestigingen.Maeterlinck zegt: ‘Het schijnt alsof we hoorden.... het geluid van bovenmenschlijke voetstappen, een groote deur zich | |
[pagina 490]
| |
openend, een adem over ons gaande of opdagend licht.’ Inge, over de leer der mystiek sprekende zegt: ‘Wij zijn aan het begin van een groot herleven van mystieken Godsdienst’ - dat wil zeggen: een herleving van geloof in de innerlijke geestelijkheid van den mensch en zijn aandeel in het eeuwig leven. Nieuwe zielkunde is vol van betoogingen over onze nabijheid der bovenzinnelijke wereld en de proefondervonden navorschingen van geleerden over natuurkundige verschijnselen hebben feiten aangewezen, die menschen, aan wetenschappelijke redeneeringen gewoon, vervullen zullen met de machtige hoop dat, binnenkort zij in staat zullen zijn, met het gezag van een gevestigd en bekrachtigd feit, betreffende den voortduur van het leven van den mensch te spreken nà de gebeurtenis die wij ‘dood’ noemen. De richting van de moderne geest is streng tegen de gevolgtrekking dat, wat ook mag komen van de theorie van wedermenschwording, wat het verleden betreft, wij zeker zijn van wedermenschwording ‘van in de toekomst bekleed te zijn met het omhulsel dat uit den hemel is.’ Als ik een persoonlijk geloof mag uitspreken, is het dit: ‘God's in His heaven,
All's right with the world,’
en, daarom, goed bezorgd voor het leven, dat wij menschen hier en daar te leven hebben. Hier voeg ik bij de wijsbegeerte van Paulus: ‘Wij weten, dat voor hen die God liefhebben alle dingen medewerken ten goede’ en: ‘Ik weet, op wien ik vertrouw, en ik ben zeker dat Hij machtig is datgene wat ik aan Hem heb toe vertrouwd, veilig te bewaren tot dien dag.’ Somt niet Dante dit alles op in de woorden: ‘God is onze vrede!’
Uit ‘The Christmas Number of the London Magazine.’ |