De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver theosophie. Wat verschillende denkers daaromtrent zeggen.Hebben wij vroeger op aarde geleefd? Zullen wij weder op aarde leven? Wat groote denkers over het onderwerp van wedermenschwordingGa naar voetnoot*) denken. | |
II. H. Rider Haggard.De vraag hier voorgelegd is moeilijk te beantwoorden door ons arme stervelingen, die verstoken zijn van herinnering van voorbijgegane tijden en van vooruitzien van de dagen die komen zullen; wier eenigste wereldsche leiders zijn: verstand, intuïtie en die kennis, die wij door langzaam en moeilijk onderzoek putten kunnen uit de geheimen der Natuur. Misschien schijnt het licht der waarheid zoo vurig op ons, dat we door dien overdaad niet zien kunnen, verblind als de vleermuis door zonneschijn. Mogelijk - inderdaad, waarschijnlijk - niet totdat we in de duisternis fladderen die ons allen wacht en die ons, als onze oogen geopend zullen zijn, de ware sfeer onzer werkzaamheden mag blijken te zijn. Toch hebben wij recht dit mysterie te onderzoeken, dat zoo onuitsprekelijk gewichtig is voor ieder onzer, zoo diep begraven liggende als het is aan den diepsten wortel van alle dingen. Zonder nog de kleine leeringen en bespiegelingen te noemen, zijn er drie groote leeren van gedachten, die uitzien naar het wonder van 's menschen oorsprong en bestemming van af drie verschillende standpunten, hoewel de leer van de twee, die ik eerst denk aan te halen, mij niet geheel onbestaanbaar schijnt. | |
De geboorte van den mensch.Eerst komt de Christelijke godsdienst, de belangrijkste en meest vooruitgegane, hoewel niet de meest aangenomen in de wereld. Volgens haar leerstukken kwam de man in volmaakten staat op de aarde, uit welken staat van geluk hij geheimzinnig viel door de verleiding van de vrouw, zijne gezellin en aanvulling; zij werd uit zijn lichaam genomen zooals voortaan de mensch uit haar geboren zou worden, doch hoewel vleesch van zijn vleesch en bloed van zijn bloed, blijkbaar meer vatbaar voor slechten invloed, of liever een beter geleidster dan hij was. Door die zwakheid van hem in het Geloof ontstond de groote straf van 's werelds ellende, beginnend bij de geboorte van ieder schepsel en eindigend, of mogelijk niet eindigend, bij zijn dood. Uit dezen ongelukkigen toestand is de mensch eindelijk verlost door dien machtigen Verlosser, dien ieder Christen kent, door welke verlossing hij weêr kan opklimmen niet alleen tot de plaats waar zijn eerste ouders hem van beroofden, maar ook tot de heerlijkheid van eene zalige onsterfelijkheid of - indien hij die verwerpt - in de duisterheid van den tweeden dood kan vallen. | |
Korte tijd voor beslissing.Nu, bij deze leer schijnt de tijd inderdaad kort die den mensch gegeven is voor onveranderlijke keuze tusschen deze twee wijd-uiteenloopende wegen. De kindsheid en de slaap er afgetrokken kan een gansch leven van een mensch tot omstreeks een 30 jaren van bewustheid komen, met hare gevolgen van persoonlijke verantwoordelijkheid. Daarenboven schijnt, niettegenstaande de verklaringen in Lukas XIII, v. 47-48 weinig toegevendheid toegepast te zijn door den machtigen drang van vroege verzoekingen, omstandigheden en plaatselijkheden, of voor de groote kracht van aangeboren neigingen die den eenen mensch, bij alles, als met een woord tot | |
[pagina 473]
| |
zondigen leiden, terwijl tusschen anderen en de bepaalde zonde een muur gebouwd is, dien zij niet wenschen over te klimmen. Verder komt voorbeschikking op den voorgrond (Romeinen VIII, v. 29-30). Doch zelfs als dit een te bekrompen uitlegging is, en, inderdaad alle buigingen zijn gegeven aan den eenen of anderen kant voor de voorwaarden, die strekken deugd of ondeugd bij den mensch op te wekken, als de kleine rekening gesloten is, wordt de veroordeeling, die er uit voortkomt, verondersteld onherroepelijk te zijn. In deze of die richting, zoo gelooven de meeste christenen, is de bestemming van een eeuwige ziel dan in alle eeuwigheden bepaald. In het huis van deze tijdelijke wereld, waarvan de grondslagen zoo haastig en bij zulk onzeker weersgesteldheid gelegd zijn, afgebroddeld met elk materiaal dat voorhanden was - zand, steen of marmer - en niet altijd in een ligging naar eigen keuze, moet van eeuwigheid tot eeuwigheid die ziel dwalen. In alle geval is dit het geloof dat door menigeen zonder twijfel of haarkloverij is aangenomen. | |
Wat het Boedhisme leert.De tweede leer noemt onder de aanhangers de volgelingen van Boedha - ik geloof omstreeks een vierde van het menschelijk ras - en een kleine groep vrijdenkers. Deze houden vol en gelooven blindelings, dat de menschelijke volksstam, of ego, of aanwezen, of Karma, in den beginne ontstond uit eenige kracht of middelpunt, waarvan zij de juiste afkomst, zoover ik kon nagaan, zorgvuldig vermijden uit te pluizen. Met lange tusschenpoozen van rust in een geestelijken staat of toestand ‘devachar’ genoemd om nog vroegere toestanden voorbij te gaan, die plantaardige en zelfs delfstoffelijke openbaringen behelzen - bezielt ditzelfde ego een verbijsterende opvolging van natuurvormen, niet alle menschelijk, tot ten laatste, na millioenen jaren, het haren weg teruglaveert naar de levensbron, waaruit het voortkwam. Hier is het gelukkig in opgenomen, tenzij, inderdaad, de aard, die het eindelijk ontwikkelt, leidt tot haar uitdooving in de onbepaalde diepten van dood. De bizonderheden van dit geloof zijn zeer nevelachtig en verward voor onze Westersche begrippen. Men vertelde ons dat ‘meesters’ - verwonderlijke wezens, meest in Thibet wonende - bestaan, die er alles van begrijpen, en alles konden uitleggen, indien zij wilden. Voorloopig blijven ze echter liever in Thibet, ofschoon het een onopgelost raadsel is, dat ze dit doen als ze zooveel te vertellen hebben, waarnaar de wereld gretig luistert. Als hun kennis gebaseerd is op de rots van waarheid, waarom zouden ze aarzelen die bloot te geven aan de kritiek van het algemeen? Waarheid is groot, weten wij, en zal de overhand hebben. Toch kan de gewone diep geïnteresseerde man eenige stamgedachten verzamelen uit die geheime verborgen bron, die oprijst uit den eersten chaos en blijkbaar verloren is in een laatst, roemrijk niet. Het zijn zeer grootsche gedachten, wel waard gelezen te worden en om te onthouden na lezing. | |
Twee groote gedachten.Deze houd ik voor de twee voornaamste. 1. Dat de individueele vonk van het heilig vuur - ter wille van de geschiktheid alle onderdeelen missende van het aan wezen, laat ons het ziel noemen - duidelijk afzonderlijk blijft tot haar loopbaan door een menigte van openbaringen is gegaan in deze of andere werelden. 2. Dat in de loopbaan van deze openbaringen of gescheiden aardsche levens zij haar eigen karakter toont en haar eigen bestemming vormt, door haar van tijd tot tijd weder mensch te doen worden in passende vleeschelijke tabernakels, en langzamerhand beter en beter wordend, of slechter en slechter, tot ze het eind bereikt, dat ze in waarheid overleggend heeft uitgekozen, na tienduizend gelegenheden op een ander pad te gaan indien ze wilde. | |
Ons einde is niets.De derde groote leer, die van de materialisten, beweert dat zij alles heeft uitgevonden, welk alles tot niets uitkomt - in zoover wat eenige geestelijke toekomst van ons geslacht betreft. Volgens deze schijnt het dat leven een voortbrengsel is van zon en vocht, dat eindigt en geheel vernietigd wordt bij den natuurlijken dood. Dat wij menschelijke wezens ziellooze beesten zijn, die langzaam ontwikkeld zijn uit andere lagere beesten, die onze voorvaders waren. Dat we niets achter ons hebben (behalve een lange reeks van de genoemde onaantrekkelijke beesten) en als onze levensstrijd is afgeloopen, zeker niets in 't vooruitzicht hebben dan onzen doodstrijd en een eeuwig vaarwel aan alles wat ons dierbaar was. Dat er geen | |
[pagina 474]
| |
God is - slechts een blinde macht die zich uit in de wreedheden der Natuur, die om geen enkele reden begon en tot geen doel werkt waarin we het minste belang hebben, en dat we onze begeerten moeten bepalen tot de hoop dat de menschheid in toekomstige eeuwen zal vooruitgaan, totdat die voorheen genoemde blinde macht toevallig er een einde aan maakt. In waarheid, zoo weinig beduidend bewezen, schijnt dit geen vroolijk geloof; en indien zij onder ons, die anders grootgebracht zijn en aan andere gedachten vasthouden, verplicht zijn dit aan te nemen voor gewicht van bewijsgrond, dan mogen we wel met Paulus zeggen dat in zoo'n geval wij het ellendigst zijn van alle menschen. Inderdaad, in dat geval, zou het wenschelijk zijn dat de meerderheid van ons nooit geboren was. Veel beter de duisternis van niets dan de oneindige bevattelijkheden voor uitgezocht verschillend lijden, het gevoel van krachtig, groot en goed te zijn, als we maar vrij waren van de banden van het lage vleesch dat ons brengt waar we niet wilden gaan (Romeinen VIII v. 19-25) en de kennis van de groote machten die ademen en strijden in haar omhulsel, allen veroordeeld terstond vernietigd te worden en verloren te gaan. Gelukkig echter, zijn er velen en onder hen eenigen die het onderwerp naar hun beste weten onderzocht hebben, die hun de uitkomst verschaffen dat wij niet lijden onder zulk een nood. In hun zelfbewustheid, instinct, rede en openbaring worden krachten vereenigd en komen te zamen op tegen de bedreiging van dit afschuwelijk eind, deze verschrikkende gebeurtenis die, met het lichamelijk bestaan, gevoel, zedelijke aspiratiën en geestelijke voltooiïng te verslinden heeft. | |
Naar Waarheid uitziende.Waarheen moeten dan zulke menschen zich wenden om troost en hulp? Eenigen, mogelijk de wijsten, konden antwoorden: - Laat hen tevreden zijn met de juiste letter en de zichtbare leeringen van het Christendom, alles aannemen wat ze niet verstaan kunnen en om de struikelblokken heengaan, die ze niet kunnen vermijden. Of indien ze zichzelven met dit ontkennend beginsel niet tevreden kunnen stellen, indien, bij voorbeeld zij de moeilijkheden voelen, die in het begin van dit schrijven zijn aangehaald, konden anderen er aan toevoegen: - Laat hen de letter navorschen en de leer wat nauwkeuriger bestudeeren. Kunnen zij daarin iets vinden dat de mogelijkheid ontkent van de ontwikkeling van de enkel mensche!ijke ziel, van haar rijpen tot goed of kwaad door een serie van aardsche levens? Wederom is er iets in die ontwikkelingstheorie dat absoluut onbestaanbaar is met de op aarde verschijning van een goddelijk aangelegden Meester en Verlosser, wiens roeping het was den menschen de wijze te openbaren, waardoor zij den gepasten tijd van dat bestaan konden opmaken, dat, bij die opmaking, alles wel beschouwd, maar één bestaan, tot hun laatste voordeel zou zijn, en hun in te prenten dat aan het eind van dezen tijd onvermijdelijk het oordeel komt. Is het ook niet mogelijk dat, op een wijze die niet te begrijpen is, de schenking of de toeneming of de verhaasting van dien tijd afhing van de zelfopoffering van dien heiligen Leeraar? Indien de twee eerste van deze vragen ontkennend beantwoord kunnen worden, en de laatste bevestigend - en hoewel ik er mijn eigen meening over heb, is dit punt er geen dat ik waag te betwisten - is de gevolgtrekking belangwekkend en belangrijk. Dan zou het mogelijk zijn het Christelijk dogma overeen te brengen met dat van de trapsgewijze ontwikkeling van 's menschen geest, voornamelijk door zijn eigen pogingen en niet beïnvloed door voorbeschikking (behalve in den zin van voorkennis) gril of toeval, daar, genoeg tijd en gelegenheid gegeven, aangeboren neiging en de wet van middelmatigheid de overhand moeten hebben. Zulk een oplossing zou zeker appelleeren tegen het verstand van ons geslacht, want hoe verheven zou de godsdienst zijn, die zulk een resultaat gaf! Welke grootschheid, welke majesteit zoude zijn in het machtig schema, waaronder de hellichtende toortsen, de vonken, ontstaan uit de centrale Vlam van ‘zijn’, ieder van hen bezield door de twee grondslagen van goed en kwaad eigen aan hun innerlijk wezen, als deze niet alleen één kort leven, maar vele levens waren gegeven en veel gelegenheid dat kwaad uitteroeien, en aan 't eind terug te keeren tot de bron, waaruit zij ontstonden, gezuiverd van alle schuim - rein en onsterfelijk! | |
Eene verklarende oplossing.Hoe goed ook, zou zulk een schema de schrikkelijke onbestaanbaarheden verklaren, de dwaze kansen en de blijkbare tegenstrijdig- | |
[pagina 475]
| |
heden en onrechtvaardigheden der wereld! Want dan zouden al onze ontmoetingen, scheidingen, liefde, haat, huwelijken, gebreken, onbekwaamheden, voorspoeden en voorrechten en wat niet dat nu zoo onverklaarbaar schijnt, zoo verbijsterend, zoo dronken zelfs, de macht hebben van een gezonde en geordende interpretatie. Van deze interpretatie - dat wij slechts de onzichtbare, veelgekleurde draden zien, die wij in ons stille uur van bewustheid weven - die, als het werk gedaan was, begrijpen zouden èn de grootheid van het patroon èn het doel waarvoor wij, de wevers, onbewust het kleed maakten, dat we voor eeuwig dragen moeten? Dan ook, zouden wij leeren dat toeval en overeenstemming niet bestaan, dat alles met bedoeling is beslist - over het algemeen ons eigen bedoeling doch gezegend en ingegeven van boven en van het eene leven op het andere overgegaan door onze eigen daden en wil. Dan zou oordeel niet langer willekeurig en plotseling en hard schijnen, al was het rechtvaardig, daar dat oordeel onze keus zou zijn, ook gebaseerd op de gedenkschriften voor eeuwig in het diepst onzer ziel geschreven, die door de handelingen en wenschen daar geboekt, gefatsoeneerd waren voor hun laatsten vorm. | |
Het oordeel van den Schrijver.Maar het raadsel aan het hoofd is: ‘Hebben wij op aarde geleefd en zullen wij weder op aarde leven?’ Ik heb getracht dit op mijn manier te behandelen - namelijk, door aan te toonen hoe het wordt beschouwd door drie verschillende leeringen van gedachten en verdeelingen van menschengeslachten. Indien echter, zooals ik begrijp, een personeel oordeel noodig is, wil ik er een geven voor het weinige dat het waard is. Om de redenen boven beschreven en anderen waarvoor ik geen ruimte heb ze op te geven, schijnt het mij niet alleen mogelijk, doch misschien waarschijnlijk ook, dat wij vroeger geleefd hebben en zoo wederom zullen leven. Bij de tegenwoordige hoogte van onze kennis en verlichting is het onmogelijk meer te zeggen. Uit ‘The Christmas Number of the London Magazine.’
(Wordt vervolgd.) |