dooddoende phrasen goed geordend en van argumenten voorzien, gansch ontdaan van het laatste sprankje vrouwen-gemoed; neen, een goed-rond Hollandsch meisje, eenvoudig en innemend, bezield van degelijken ernst. Dat is 't artikel van mej. Oudshoorn.
Bijvoorbeeld wat dunkt u van het volgende (waar de schrijfster spreekt over.... maar dat zult ge zelf wel en beter uit haar eigen woorden begrijpen):
.... ‘Zacht zijn de woordjes, die ik je toe wil fluisteren, zacht de melodieën die ik je wil voorzingen, want wat daar binnen in je leeft is je zieltje, teerder, fijner en onbevlekter nog dan een leliënblad....’
Of mejuffrouw Oudshoorn spreekt tot een der vele studentinnen die Leiden's straten, collegezalen en het ‘clubhuis’ versieren? Neen, zij spreekt (erg conservatief) tegen, of beter: van het pasgeboren menschenwichtje, nog onbedorven, en onbezoedeld door de aanraking van de menschenwereld.
Waarom moet eigenlijk die aanraking altijd bezoedelen? Is dat een ouderwetsche conventie, of 'n natuurwet, of 'n roman-effekt, of is 't omdat het onbedorven zieltje naar omlaag getrokken moet worden om te gedijen tot middel-mensch; en dus ten slotte: ‘omdat die middel-mensch zoo hopeloos middelmatig is? (zooals Prof. Bolland zegt).
Mej. Oudshoorn laat er zich niet over uit. Om echter het menschenleventje zoo rein mogelijk te houden, geeft ze als leefregel: ‘'k Bid u, voedt het kleine zieltje met Schoonheid.’
En ontegenzeggelijk is, wanneer men waakt tegen indigestie, dat middel aan te bevelen.
Jammer, dat de schrijfster met haar schoonheidsvoedsel voor ouderen zoo zuinig is. Ik bedoel: 't is te betreuren dat zij den toon, waarmede zij haar stukje aanvangt, reeds zoo spoedig laat varen en ons een geruimen tijd niets anders voorzet dan citaten of in stadhuisstijl gestelde anekdoten uit het leven van musici.
't Komt mij voor, dat de schrijfster het tweede en de verdere deelen van haar artikel wel wat meer op haar eigen wijze had mogen vertellen. Nu doet 't zoo denken alsof ze zeggen wil: ‘en nu voedt je hun zieltjes in 't vervolg met schoonheid, anders stuur ik al deze door mij daarvoor geroepen autoriteiten op je af.’ En daar zijn gevaarlijke exemplaren bij! Hoor bijvoorbeeld wat onzin de heer Köhler (op gezag van de schrijfster) debiteert:
.... ‘Zelfs Schubert, waar hij de tot waanzin gesteigerde liefdessmart door tonen laat spreken, reikt ons vergif in zilveren schalen!’..
Mij dunkt, de eenige die hier ‘steigert’ is de gemeenschappelijke Pegasus van Mej. Oudshoorn en den heer Köhler. Zij wordt afgeworpen op de Duitsche grenzen en met hèm.... gaat 't beestje op hol.
Hoe men liefdessmart op een zilveren schaaltje legt en iemand wanneer het ‘gesteigerd’ is tot waanzin, - voor uitwendig gebruik - overreikt, begrijp ik niet. Ik heb 't geprobeerd maar 't wou er niet opblijven.
Evenwel - doet men aan den goeden wil eenige geringe concessie - dan blijft er van 't werk van mej. Oudshoorn nog genoeg over, dat de aandacht dubbel en dwars verdient. Vooral in een tijd als de onze.
Immers, is het niet allertreurigst zooals tegenwoordig het ‘schoone’ uit de samenleving gebannen wordt; en hoe het natuurlijk daardoor bij de opvoeding verre blijft van de jonge kinderen.
Om realiteit riepen groote mannen, toen de romantiek uitgediend had en in razernij was overgekookt. ‘Realisme, naturalisme!’ bulkte de menigte hen na. En daarmede werd de eenvoud die de realiteit kenmerkt, door het gekunstelde realisme van het vulgus verdrongen. Kunst en Schoonheid waren niet meer door rozenbanden verbonden; neen, kunst moest worden een sensatiekunst, een verzameling van mooie ‘dingen’ (vooral dat woord ‘dingen’ is karakteristiek voor de moderne richting: ‘voelen moeten ze 't kunnen, met de vingers betasten en bezoedelen!’)
Kinderen behoeven geen Bijbelsche geschiedenissen meer te leeren. Kinderpreeken zijn uit den Booze. - Maar de kinderen weten ook van geen ooievaar, geen Sint-Nicolaas of Klaas Vaak meer. Sprookjes behooren tot 't verleden; met andere woorden: elke zin van poëzie wordt ten spoedigste uitgeroeid. Stel je voor een modern kind, dat meegesleept wordt, ontroerd door een sprookje dat moeder het vertelt! Het moderne kind vrijt en de moeder flirt. En dan krijgt de kinder-filosofie (ieder jongen of meisje van veertien, zestien tot achttien jaar toe filosofeert over ‘onzienlijke dingen’) ook een geheel ander aanzien.
‘Het karakter,’ verzekerde mij een blauwkousende bakvisch, - beunhazend op kunstgebied - ‘bestaat uit een reeks van stemmingen.’ Een andere wist mij te vertellen: