II. Pech.
Wat zag hij er keurig uit! Dat vond hijzelf ook, toen hij naar tennis wandelde. Witte, hooge schoenen, een wit-linnen pantalon, waar geen smetje, geen smeurtje aan was - een keurig wit shirt - eilieve, wat wil men meer! Vroolijk, met opgeheven hoofd, stapt hij voort. 't Is zulk mooi weer en hij ziet er zóó netjes uit. Hij is met recht in ‘Zondags-humeur’ en denkt bij zichzelf: ‘zou zij er zijn?’
‘Natuurlijk, op Zondag en dan met zulk mooi weer’. Hij ziet reeds de banen der club, 't is nog vroeg en er zijn nog weinig spelers.
Onder de waranda van het clubhuis zitten twee witte figuurtjes, zou zij daar bij zijn? Hij buigt zich voorover, om beter te zien, wie er zitten en let er niet op, dat hij vlak langs den slootkant loopt, (om den weg te bekorten, loopt hij naar tennis altijd door een weiland). Zijn voet glijdt uit - hij tracht zijn evenwicht te bewaren, doch te vergeefs. Hij ligt op één knie in de vieze, dikke modder en een pijnlijk gevoel aan die knie vertelt hem, dat er ook steenen in die modder zijn.
Woedend staat hij op. Gelukkig, dat er niemand is, die hoort, wat hij zegt! Zijn linker-schoen - straks nog zoo helder wit - is nu of hij hem met zorg in eenen grooten inktpot heeft gestopt. Zijn linker broekspijp is tot bovenaan toe met modder bespat.
Wat ziet hij er uit! Op de tennisbaan gekomen, ziet hij haar zitten. Ze is keurig in 't wit gekleed, met een breed-geranden panama op. Haar tennisschoentjes zijn glanzend wit. Ze kijkt hem aan, eerst verbaasd, en begint dan te lachen. ‘Wel mijnheer Fürstner,’ zegt zij, ‘hebt u een bad genomen, u hebt. geloof ik, niet de beste sloot uitgezocht.’ En ze lacht bem vroolijk uit.
Hij houdt zich goed en lacht mede.
‘'t Is treurig genoeg’, antwoordt hij, en dan nog zoo onbarmhartig te worden uitgelachen!’
‘Ik kan 't heusch niet helpen,’ zegt ze, een beetje verlegen, ‘maar 't is zoo grappig. We zullen u “black and white” noemen! Is dat goed?’ Dan gaan ze tennissen. 't Spel vlot goed, ze doet blijkbaar erg haar best. En als zij later naar huis gaat, komt hij tot het besluit, dat hij eerst wel ‘pech’ had, maar dat de verdere middag ‘toch geweldig leuk’ was.
W.M.