De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
Over theosophie. Wat verschillende denkers daaromtrent zeggen. I.Hebben wij vroeger op aarde geleefd? | |
I. Dr. Alfred Russell Wallace.Op deze vragen kan natuurlijk geen bepaald antwoord gegeven worden uit eigen ondervinding; toch geloof ik dat ze bijna met zekerheid beantwoord kunnen worden, indien we onze gevolgtrekkingen vonden in de bevestigde verschijnselen en wetten van evolutie en erfelijkheid. Antwoorden die voornamelijk betrekking hebben op voorliefde of afkeer, of op veronderstelde bovennatuurkundige noodwendigheden zijn, volgens mijn meening, absoluut waardeloos. Om vergissing te voorkomen, zal ik de woorden in de vragen nemen zooals hun eenvoudige beteekenis schijnt te zijn - dat door ‘wij’ bedoeld zijn dezelfde individueele zielen of ‘egos,’ van alle nu levende personen, of van die ooit op aarde geleefd hebben; en dat door ‘op aarde’ leven wordt bedoeld leven in gewone menschelijke lichamen, niet in een onlichamelijken of geestelijken toestand. Laat ons eerst overwegen wat het bevestigend antwoord op de bovengenoemde vragen wezenlijk insluit. | |
In den beginne.Iedereen erkent, dat in zeker tijdperk, geologisch niet zoo ver verwijderd, menschen ontstaan zijn. Of ze begonnen als een enkel paar, of als een groep gelijktijdig ontwikkeld uit lagere niet-menschelijke wezens, doet niets ter zake. In elk geval was er een tijdperk dat het aantal in vergelijking veel kleiner was, en het is gansch duidelijk dat de afstammelingen van deze eerste menschen niet eerder op aarde in menschelijke lichamen konden geleefd hebben, evenmin als de talrijker tweede en derde geslachten. De theosophische leer der wedermenschwording - het eenigste goed-doorwerkte stelsel dat onze vragen bevestigend beantwoordt - beweert dat dit proces van wederbelichaming eerst begon nadat de menschelijke vorm was voltooid, en de menschelijke ziel, of ‘manas’, er mede omkleed werd, en dat dit inderdaad noodig was voor zielsontwikkeling. De moeilijkheid om voor de vroegere geslachten lichamen te vinden om voor de tweede maal te leven is opgeheven door de leer van ‘devachan,’ een tusschenliggende toestand van bestaan waarin de leeringen van het aardsche leven vrucht dragen door aanschouwing en gemeenschap met andere zielen in denzelfden staat; en daar deze toestand voor zeer langen tijd kan aanhouden, was het tegenwoordig begin van wedermenschwording in een later tijdperk, toen de bevolking grooter werd door een voortdurend toenemen van geboorten. Van dien tijd af wordt verondersteld dat alle, of bijna alle zielen, nà bepaald tijdsverloop weder mensch werden met het doel tot ontwikkeling van hooger geestelijk bestaan. Als deze theorie waar is, volgt er, openlijk gesproken, ontwijfelbaar op dat wij allen vroeger op aarde geleefd hebben, en weder op aarde zullen leven, in allen gevalle tot de mensch zedelijk en verstandelijk meer is vooruitgegaan dan hij nu is. Maar is dit waar? Zoo ver als ik kan nagaan is dit een ware speculatie, en kan zich tot handhaving op geen dadelijk bewijs beroepen. Maar aan den anderen kant is er een belangrijk bewijs van waarschijnlijkheid, dat het in de hoogste mate onwaarschijnlijk maakt, indien het niet absoluut zijn bedrog aantoont, zooals ik nu zal trachten aan te toonen. | |
Erfelijkheidswetten.Het gebied van biologie, dat het meest betrekking heeft op de theorieën van wedermenschwording, waarover we nu spreken, bestaat uit die nieuwste uitvindingen van erfelijkheidswetten die het eerst bekend werden gemaakt door Mr. Francis Galton. Door middel van groote verzamelingen van toepassingen betrekking hebbende op de verschillende kenteekenen van planten, lagere dieren, en menschen, en ook van de overbrenging van deze kenteekenen op volgende geslachten, is hij tot twee merkwaardige algemeene toepassingen gekomen, die, nà nauwkeurig onderzocht en beproefd te zijn door andere navorschers, nu algemeen aangenomen zijn als zeker aangetoonde herediteitswetten. De eerste van deze is de wet van: ‘terugkeer tot middelmatigheid.’ Dit beteekent dat, indien we alle individuen van eenige | |
[pagina 457]
| |
soorten beschouwen, of van eenige verscheidenheid, of van een belangrijke groep van lichamen, we altijd bij elk soort dat nagegaan of beoordeeld kan worden (zooals vorm van het lichaam of van zijn deelen, kleur enz.) wij een minder soort over het geheel vinden, met verschillend beloop van afwijkingen, dikwijls zeer hoog boven en beneden het gemiddelde. Doch als we eenige van deze grootste verscheidenheden nemen (de grootste of kleinste, de donkerste of lichtste, enz.) en ze doen voorttelen, vinden we zonder onderscheid, dat het voortbrengsel gemiddeld minder buitengewoon soort bevat dan zijn voortbrengers. Zij zijn nader aan de minderwaardigen van de gansche groep. Dus, hebben zeer groote mannen, ook getrouwd met zeer groote vrouwen, zelden kinderen grooter dan zij zelven, gewoonlijk geen enkel kind zoo groot en dikwijls van een zeer middelmatige lengte; en dit ziet men ook bij kleine menschen, van wie de kinderen gewoonlijk grooter zijn. Deze wet wordt toegepast bij alle dieren die nauwkeurig door fokken zijn nagegaan, en het is ook op groote schaal bij planten waargenomen. Zeer belangrijk echter, is het feit waar vele schrijvers herhaaldelijk op wijzen, dat geestvermogens dezelfde wetten volgen. Buitengewoon knappe menschen stammen af uit ouders van slechts middelmatige schranderheid, terwijl deze zelden kinderen aan hen gelijk hebben, groote genieën nimmer! Hier is dus ook ‘terugkeer tot middelmatigheid’ | |
Hoe genieën ontstaan.De lage of typische vorm der soorten of verscheidenheden, of rassen, schijnt bepaald te zijn voor zeer lange tijdperken, blijkbaar afhankelijk van vrije kruising van individuen en de afwezigheid van alle keuze of vernietiging van bizondere typen. Door middel van ieder dezer processen kan het lage veranderd worden, en dan zal de terugkeer zijn tot het nieuwe lage. Maar niettegenstaande dezen algemeenen terugkeer van uiterlijke vormen weêr naar het lage, zijn buitengewoon ontwikkelde karakters, hetzij lichamelijk of verstandelijk erfelijk, hoewel niet altijd en absoluut. Hoewel het grootste genie niet direct erfelijk is, geven de familiën waarin bij opvolgende geslachten groote of talentvolle mannen en vrouwen geboren werden, eindelijk het leven aan het groot genie, maar tegelijkertijd aan een groot getal middelmatigen. Weismann en vele andere schrijvers hebben tallooze voorbeelden gegeven, die deze wet ophelderen. De andere algemeene toepassing, die de verhouding opmaakt van alle ouders en alle voorouders in de voortbrenging van de kenteekenen hunner afstammelingen, is niet minder merkwaardig, daar die ook dient de oorzaak van de eerste wet uit te leggen. Bij een uitgebreide vergelijking van menschen en dieren met hun directe ouders, en met hun naaste en verre voorouders, verkreeg Mr. Galton de volgende resultaten als gemiddeld berekend: Dat bij individuen de eene helft van hun eigenaardigheden voortkomt uit de ouders (een vierde van ieder) een vierde van hun vier grootouders, een achtste van hun acht overgrootouders, en zoo onbepaald verder. Deze wet is stipt onderzocht en bewezen, onder anderen door Prof. Karl Resson, de knappe mathematicus en over het algemeen juist bevonden. | |
Waarom wij op onze ouders gelijken.De gewone werking van deze wet, in verbinding met Weismann's theorie van den samenhang van de kiemvoorstelling, schijnt te zijn dat in de voortbrengingsorganen van ieder individu er een mengsel is van erfelijke kiemen van een lange rij voorouders, zoowat in de verhouding als boven beschreven, en een bepaald aantal van deze, als het ware bij toeval uit ieder ouder overgenomen, den vorm en de kenteekenen bepalen van het kroost, hetzij lichamelijk of verstandelijk. Gemiddeld gelijken dus de kinderen hun ouders, hun grootouders enz. bijna in de bovengenoemde verhoudingen, maar toch blijft er plaats genoeg over voor oneindige verscheidenheid van vereeniging. Somtijds zullen de kiemen der ouders de overhand hebben, somtijds die van zekere voorouders en indien in de voorvaderlijke lijn eenige bepaalde kenteekenen, door verscheidene geslachten heen, de overhand hebben gehad, dan zullen zeker die kenteekenen in eenige der kinderen terugkomen, al missen de ouders ze ook geheel. Kiemen van vele onderscheiden voorouders kunnen zich ook zoo vereenigen tot een ophoopend resultaat, ten opzichte van een groep van karakters en zoo ontstaan groote menschen van allerlei soort en bij gelukkige en zeldzame vereenigingen groote genieën. Het is duidelijk dat dit eerder zal plaats hebben als de beide ouders van denzelfden | |
[pagina 458]
| |
goeden stam zijn. Vandaar dat aristocratische familiën van landelijke bezittingen, die dikwijls onder elkaar trouwen, het meest de goede of slechte eigenschappen zullen vereenigen, die de oude stam bezeten mag hebben; en deze verschillende resultaten zijn juist. | |
Ontkennende argumenten.De toepassing van het bovenstaande op de nu komende beredeneering zal duidelijk zijn. De twee juist uitgelegde groote wetten van erfelijkheìd worden bevonden toe te passen op de gansche organische wereld - op planten, dieren en menschen. Zij passen toe zoowel op den geest als op het lichaam, op de hoogste zedelijke emotiën als wel op het zuiver verstand. Maar als de theorie waar is dat wedermenschwording een bewijs van menschelijken vooruitgang is, en voortdurend in werking is geweest, zouden er aanwijzigingen zijn van voortdurend en zeer uitzonderenden vooruitgang in de hoogste vormen van menschelijken aard vergeleken met andere hoedanigheden der organische wereld. Maar er zijn geen aanwijzingen, welke ook, van zulk een onderscheid. Wij zijn zeker zedelijk niet zoo vooruitgegaan als verstandelijk, en zelfs in verstand, middelmatig berekend, is het twijfelachtig of we waarlijk vooruit zijn gegaan sinds den tijd van Socrates en Plato, of van de schrijvers van de Maha-Bharata. Niet alleen is geen bewijs gegeven van eenig uitzonderenden vooruitgang in den mensch, die plaats zou moeten hebben gehad indien hij wezenlijk weldadig beïnvloed was door opvolgende wedermenschwordingen, maar er is, zooals ik deed zien, een dadelijk en zeer krachtig bewijs, dat geen vooruitgang wezenlijk heeft plaats gehad. | |
Een grillige nachtmerrie.Andere bijdragers willen zonder twijfel stilstaan bij de aanhangende moeilijkheden van het gansch veronderstelde proces van re-incarnatie. Voor mijzelf, kan ik niet begrijpen, dat eenig goed ontwikkeld mensch, hoe slecht ook, zou bevoordeeld kunnen worden door wederom geplaatst te worden te midden van de bedroevende en verlagende toestanden die nu de overhand hebben, hetzij in huis of donker straatje; onder de zinnelijke rijken of de stervende armen; in den wanhopenden strijd naar rijkdom of naar voedsel; onderworpen aan de lichamelijke en zedelijke pijnigingen van hun werkhuizen en gevangenissen; haar slechte hartstochten opgewekt door verdrukking en onrechtvaardigheid; en door die gruwelen van heerschende oorlogen, op wier voorbereiding wij al de hulpmiddelen onzer kennis moeten concentreeren en veel van de hardverdiende welvaart der groote menigte, terwijl wij hun kinderen in gebrek, ellende en ondeugd laten opgroeien, en de ouden en zwakken tot een kwijnenden dood. Het gansche begrip van wedermenschwording schijnt me een grillige nachtmerrie, zooals slechts ontstaan kon in eeuwen van mysterie en bijgeloof. Gelukkig toont het licht der wetenschap haar aan als geheel ongegrond. Om de verschillende redenen, hier aangehaald, antwoord ik op de vragen met een nadrukkelijke ontkenning.
Uit ‘The Christmas Number of the London Magazine.’
(Wordt vervolgd.) |