De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit Indië.
| |
[pagina 428]
| |
Regent als hoofd van den Islam den voetkus. Terwijl dit gebeurde waren er buiten eenigen bezig op groote djattibladeren porties eten te doen en dit rond te deelen. - Dat was het offermaal, de zoogenaamde slammetan, waarvoor menig geitje, menige kip het leven nad moeten laten. En of ze smulden van al dat lekkers, dat hen na zoo'n langen tijd van vasten dubbel goed smaakte. Ieder kreeg nog wat mee voor vrouw en kind, een kort dankgebed werd uitgesproken en de plechtigheid was afgeloopen. - Eenige hoofden traden naar buiten en volgden het pad, dat naar de dichtbij gelegen Regentswoning leidde. - Ze droegen het reliquieën-kistje; of er werkelijk wat inzat is niet uitgemaakt, maar een spotter onder de nontonners beweerde dat het leeg was. Fatsoenshalve vraag je er dan niet naar, want het mocht eens werkelijk leeg zijn. Deze voorhoede dan werd gevolgd door de wedana's, hoofden hooger in rang dan de vorigen, in wier midden de Regent deftig voortschreed. Een lange zwarte soutane omhulde zijn kleine gestalte, een gouden keten hing zwaar op zijn dik buikjen af. Kousen en schoenen en een roode tulband voltooiden het geheel. Minzaam groetend de enkele Europeanen, die zich onder het kijkgrage publiek bevonden, stapte hij vol deftigheid op zijn huis toe. - 't Was ook hier weer, hoe meer lawaai, hoe beter! Te midden van het knetterend vuurwerk, klonken af en toe zware schoten uit twee kanonnen en alsof dat nog niet genoeg was, klonk de gamelan met een verwoed geting-tang en geboem er tusschen door Inlandsche hoofden, evenals de voorgaande gehuld in die lange soepjurken van rose, paars, blauw, geel, wit en rood katoen sloten den stoet. - En al deze kleuren gingen eendrachtelijk naast elkaar, alsof nooit een kleurenmengeling bestaan had, die men bont noemt. Neen, het is onze smaak zeker niet en toch doen die tegen elkaar afstekende kleuren, schreeuwend in hun bontheid, op zich zelf beschouwd, in zijn geheel genomen te midden van de indische omgeving ons niet onaangenaam aan. - Door de schitterende zon hel beschenen, door de verschillende nuancen van het omringende groen getemperd, is 't als hoort het zoo. Men zou het zich niet anders kunnen denken. Hier en daar de strootjes rookende nietsdoener, die zijn op- en aanmerkingen ten beste geeft, liefst in de nabijheid van een wandelende gaarkeuken, een paar schreeuwende kinderen en de nooit ontbrekende gladakkers (kampinghonden) stoffeerden het geheel. Als een bonte slang gleed de statievolle optocht het erf van den Regent binnen. Bij het binnentreden van den Regent viel zijn vrouw op de knieën en bracht haar man den voetkus. Daarna traden de hoofden binnen, eerbiedig neerhurkend wenschten zij den Raden-Ajoe, wat wij zouden noemen: ‘veel heil en zegen!’ Daarna gingen allen huiswaarts om zich te verkleeden voor de officicele receptie, die om tien uur plaats zou hebben. Het oude gebruik wil, dat de Regent den Assistent-Resident gaat melden dat het Nieuwjaar is ingetreden. Zoo ook nu werd alles daarvoor in gereedheid gebracht. De gamelan gaf het sein dat de Regent zich op weg begaf, en te midden van vóór- en achterrijders reed de landauer voortgetrokken door twee groote paarden naar de Assistentswoning. - Een vermakelijk gezicht was 't toen een der voorrijders opeens uit de rij schoot en tegen een berg grint optornde. Het paard wilde niet zooals zijn berijder wilde, tot groot vermaak van de anderen, die den verdwaalden ruiter plagend toeriepen: ‘ga maar naar huis en laat je paard eens uitslapen!’ De optocht was inmiddels te bestemder plaatse aangekomen en de Regent stak zijn speech af, groette en keerde terug. Een gedeelte van het gevolg was achtergebleven om het hoofd van bestuur straks naar de kaboepatin te vergezellen. Het was intusschen reeds bij tienen en de heeren deftig in 't zwart waren reeds in de pendoppo verzameld, in stilte hopend dat de heele grap afgeloopen zou zijn voordat hun stijve hooge boorden aêmechtig neergevallen zouden zijn. Goddank, daar klonk de ‘tabo giro’ of het welkomstlied der gamelan, als bewijs dat de kandjong toean in aantocht was. En werkelijk daar holden in vliegende vaart de voorrijders het erf op en het hoofdgebouw voorbij. De Inlandsche hoofden uit den deftigen kerkelijken optocht van zooeven hadden zich verkleed. De bonte soutana's waren vervangen door een zwart pak en een sierlijk gedrapeerden langen kain, een zwart met wit gestreepte sjaco diende tot hoofddeksel. - Ze zaten deftig te paard, tenminste voor zoover zulke toegetakelde wezens, op eenigen na uitgezonderd op magere biekjes gezeten, | |
[pagina 429]
| |
eenigen aanspraak konden maken op deftigheid. - Voor hun doen was 't heel mooi en wij vonden het leuk. - De inmiddels uitgestapte Assistent-Resident ging rechts en links groetend op zijn zetel toe. - En toen al de Hoofden op de voor hen gespreide matten gezeten waren, stond het hoofd van bestuur op en hield een korte toespraak tot de verzamelden. - De Regent dankte den Assistent voor zijn goede wenschen en hoopte voor de bevolking, dat de regens spoedig mochten invallen, dat geen muizenplaag of de beruchte walangsangit de paddi mocht vernielen en een rijke oogst integendeel allen tevreden zou stellen. - Een hoera weerklonk, de champagne-flesschen knalden, de schuimende champagne werd rondgediend en op een voorspoedig en gelukkig jaar werd geklonken. - Daarna gingen allen weer zitten en nu volgde een leuke vertooning. - Eén voor éen kwamen de Hoofden aangeschoven en brachten den Regent den voetkus, maakten een sembah, ook voor den kandjeng Assistent, richtten zich op en gingen gebogen, ja bijna dubbel gevouwen verder weer naar hun plaatsen terug. Toen alle Hoofden aan deze eerbiedsbetooning hadden voldaan, gingen de heeren naar het hoofdgebouw om de Raden-Ajoe te féliciteeren. Deze, een klein mager menschje, vriendelijk en eenvoudig, had zich voor deze gelegenheid heel deftig in een zwart fluweelen kabaai en kostbaren sarong gestoken. Groote schitterende kraboes in de ooren en een diamanten haarspeld in de kondé bewezen dat een heel kapitaal aan juweelen besteed was. - Witte opengewerkte kousen, slofjes met gouden hakken en een bonten zijden zakdoek, die onder uit de kabaai kwam kijken, voltooiden het toilet. En zij paste in hare omgeving; de voorliefde van den Javaan voor alles wat schittert en voor bonte kleuren kwam ook hier weer uit. - Wat het laatste betreft was 't in dit geval nu zoo erg niet, men ziet het trouwens dagelijks, dat hoe meer de Javaan met de Europeanen in aanraking komt, hij ook gaandeweg zijn voorliefde voor bonte kleuren verliest. - Zoo ook hier weer kwam dat uit. - In de voorgalerij stonden bruine meubels met goud afgezet, in het kantoor een licht groene schrijftafel met vergulde randen en de stoelen in denzelfden trant. - In de daartegenover liggende logeerkamer had rose met goud de overhand en zoo wisselden deze drie kleuren elkaar af door het geheele huis; gouden vogelkooien voltooiden het effekt. Het was geen Europeesche smaak maar ook niet schreeuwend bont. - Alles stijf en deftig, overtogen met een zeker cachet van Inlandsche voornaamheid, passend in deze omgeving van zich langzaam voortbewegende javanen, thans geen spier van hun gelaat vertrekkend, straks achter in de bijgebouwen hun geestigheden ten beste gevend over ons Europeanen. In de achtergalerij zaten de vrouwen van de Hoofden op matten. Allen droegen zij donkerblauwe baadjes, slechts de kains brachten eenige afwisseling tusschen 't eentonige blauw. Aan een kant stond een bank, hier troonde in alle deftigheid de moeder van de Raden-Ajoe. Borden met ketoepat en inlandsch gebak stonden gereed. Het was een vertooning zooals men die alleen diep in de binnenlanden ziet, echt typisch inlandsch. De Regent vroolijk opgewonden, straalde van genoegen, al die eerbewijzen, streelden zijn ijdelheid en zijn vrouw bescheiden stil, antwoordde alleen op de gedane vragen. Thans was het makkelijk even het kostuum van den Regent op te nemen. Evenals de andere Hoofden had hij een gestreepten sjaco op, verder had hij een kort zwart jasje aan met gouden passement afgezet en gouden knoopen. De kostbare kain was in sierlijke punten gedrapeerd, over een zijden gebatikte pantalon, en een kris met gouden gevest voltooide het geheel. Lachend vertelde de Regent dat dit laatste nog een erfstuk van zijn vader was, hij kon zulke dure dingen niet koopen. - Na een kwartiertje praten nam men ook hier afscheid met een ‘tot van avond’. Vroolijk bescheen het zonnetje 't glinsterend waringin-groen der versieringen en vergezeld door de gammelan-tonen reed men huiswaarts. De avond was gevallen, een heerlijk buitje had eenige verfrissching gebracht. Als een door een onzichtbare hand weggeschoven gordijn, verdwenen langzaam de wolken en vriendelijk keek de maan door de opening. - Droomerig klonken de tonen der gammelan, droef wegslepend, als het klagen van een smachtende ziel. Zuiver, langzaam weg-trillend in de ijle lucht was 't als kwamen die tonen uit een andere wereld dan de onze, uit een land van droomen en tooversprookjes. De pendoppo had een vroolijk aanzien, beschenen door tal van lampen. Vlaggedoek | |
[pagina 430]
| |
versierde de pilaren en hier en daar stonden speeltafels. Heel vooraan zaten de Hoofden vlassend op de tandakpartij. En de danseressen zelven zaten geduldig te wachten tot zij beginnen mochten. Zij waren gedecolleteerd, zelfs geen afgezakt schoudertje of kort mouwtje was te zien. De slendang, een lange sjerp was over de schouders gedrapeerd, een lange sarong reikte van onder de armen tot aan de enkels. Het bruine gezicht en dito armen waren goed met bedak ingesmeerd. Bloemen en haarspelden versierden het kapsel en bloedkoralen armbanden omsloten nauw de polsen. De gasten waren intusschen aangekomen en druk gezellig aan het praten. Daar klonk op eens een gil, een gil, rauw en schel als van iemand die vermoord werd, een kreet, die door merg en been drong en iemand huiverend deed omzien naar de plek, waar het geluid van daan kwam. Het was.... een der danseressen die begonnen was met.... zingen. - De tonen, ontlokt aan een of ander gebarsten koperen instrument, zouden niet hartverscheurender hebben kunnen klinken als dit gekrijsch. En hiermee was het sein gegeven tot de tandakpartij. Na de gebruikelijke sembah stonden twee der danseressen op. Onder voortdurend door merg en been dringend gegalm of liever gegil bewogen zij zich op de maat der muziek voor- en achterwaarts. De slendang met langzamen, sierlijken zwaai opnemend, werden de bewegingen al vlugger en vlugger, naarmate de gammelan sneller ging. Dan kwam een Inlandsch hoofd knielend aangeschoven en bood den Regent op een presenteerblad een groene sjerp aan als uitnoodiging tot het openen van het bal. - Onder gelach en gepraat nam deze de slendang aan, maakte haar van achter vast aan zijn kris en trad deftig op de danseressen toe. Met sierlijke, kleine passen schoof hij, zijn heele lichaam draaiend en bewegend tot vlak voor deze dames, keerde zich plotseling om, draaide om hen heen en trad toen achterwaarts. - Het is een dans het best te vergelijken met onze ‘La coquette’. Na een paar toertjes traden twee heeren, ieder met een glas champagne op den Regent toe en op een gelukkig Nieuwjaar werd geklonken. De Regent begon na het ledigen van zijn glas weer van voren af aan, al woester en sneller ging de gammelan tot zij met een forschen slag eindigde. Thans kwamen de andere Inlandsche hoofden aan de beurt, de Regent was weer gaan zitten, hij had zijn best gedaan. In de pauze gaf een soort clown zijn zotteklap ten beste en improviseerde tot groot vermaak der aanwezigen op den een of ander een vers. Zoo kwam hij een heilwensch zingend op den Regent toegeschoven en vroeg om wat geld. Deze gaf hem een paar dubbeltjes, fluks had de oolijkert een rijmpje gemaakt op de vijf dubbeltjes die hij blijkbaar niet voldoende vond. Een algemeen gelach volgde op dezen geestigen zet. - En zoo vloog de avond om; van 't maken van een partijtje kwam niet veel, eerstens omdat het soms een helsch kabaal was en dan vonden de meesten het aardiger om naar de tandakpartij te kijken. De tandaks waren onvermoeid, en de hoofden wisselden elkaar af, na elken toer een glaasje port verschalkend en zoo duurde de pret tot den volgenden ochtend voor de Inlandsche gemeente. Voor het genoegen van den minderen man was ook gezorgd geworden. Mastklimmen, ringsteken en meer dingen van dien aard hielden 's middags de Inlanders, groot en klein, op het plein bezig. Allen pronkten met nieuwe kleeren, voor het grootste gedeelte zeker op den beer genomen bij vriend ‘Chinees of Arabier.’ En 's avonds schitterden tal van waronglichtjes als zooveel glimwormpjes over het plein en men deed zich te goed aan al het lekkers dat er te krijgen was. Bedienden maakten het laatste beetje van hun voorschot op en de dessa-bewoners de laatste centjes van het opgespaarde geld. Over den dag van morgen maakten zij zich niet bezorgd, de nieuwe kain was dan niet meer noodig en kon fluks weer naar het pandhuis gebracht worden. En zoo keerde alles weer tot het gewone dagelijksche leven terug. Oud- en Nieuwjaar waren goed gevierd en met nieuwen moed begon de dessaman weer aan zijn werk. Stilte heerschte er weer in 't kleine plaatsje, niets herinnerde meer aan de rumoerige feestvreugde van de vorige dagen. A. VAN MAARSEVEEN. |
|