als het zoó is, want het bewijst dat we hebben geleefd, ervaren, liefgehad. Hoezeer wij ook streven naar het altijd verder.... wij blijven verbonden aan wat ligt achter ons. Wij kunnen noch mogen ons losmaken van het verleden. Wij willen niet vergeten het doorleefde: noch gesmaakte vreugde, noch zalige uren, noch verrassingen, noch hen met wie we samen reisden en hen die wij, tot onze innige blijdschap, voor het eerst ontmoetten, misschien wel om een trouw verbond te sluiten. In ons hart blijven gegrift tal van ervaringen welke rijk maakten en gelukkig.
‘Eer vergete onze rechterhand zich zelve,’ eer wij u vergeten, o zonnige dagen in ons leven!
Maar wij staan ook stil bij ondervindingen van leed, van teleurstelling, van bedrogen hoop, van bittere pijn, van zielerouw. Ons gevoelend hart dringt er ons toe. En wij nemen in ons gemoed op de herinnering aan de ‘kwade dagen,’ ook en vooral om er winst mee te doen ten zegen van ons en de onzen en allen die ons omringen.
Nu buigt zich de ziele ter neder,
Nu vult zich elk menschelijk gemoed.
En wij kunnen noch mogen vergeten wat voor onze rekening staat en wederom met schaamte en wroeging en zielesmart ons vervult, opdat wij - streng vonnissend over ons zelven - leeren zouden over anderen zachtmoedig te oordeelen.
Als het jaar ten einde spoedt en ter ruste neigt, dan juist verdringen zich de beelden van het voorbijgegane. Dan zien wij nog eens terug op wat er - licht en schaduw, edels en onreins, goed en kwaad - voorviel op het groote wereldtooneel, op dat wat geschiedde binnen eigen landpalen, op wat gebeurde met ons, in ons huis, met onze vrienden en vriendinnen. Wat al herinneringen leggen wij weg in ons binnenste!
Dankend, juichend en weenend tegelijk, nemen wij afscheid van wat was.
Eere ook brengend aan bekende en onbekende weldoeners en weldoensters, die door hun woord, hun lied, hun geschrift, door de uitstorting van wat er goeds in hen leefde, hebben meegewerkt aan onze verrijking des geestes, de verwarming van ons hart, de vorming van ons karakter! ‘Wat hebben wij dat wij niet hebben ontvangen?’
En het vaarwel zeggen valt samen met een welkomstgroet.
Gelijk een schaduw voortgevlogen,
Ging 't oudejaar aan ons voorbij,
En nauwelijks is het heengetogen,
Of 't nieuwe jaar begroeten wij.
En bij dien welkomstgroet rijzen aanstonds en onwillekeurig allerlei vragen op:
Wat zal het voor ons met zich voeren?
Wat draagt het in zijn schoot ons mee?
Zal 't ons verblijden of ontroeren?
Een jaar van vreugd zijn of van wee?
Blijf maar vragen.... het baat u niet. 't Antwoord blijft uit.
Och! ijdel zijn al zulke vragen;
De sluier wordt niet opgelicht,
Of 't vreugde schenkt of zal doen klagen,
Leest men niet op zijn aangezicht.
Met goede wenschen slechts begonnen,
Met goede hoop en goeden moed!
Wat in ons kwaad is, eerst verwonnen!
Dan reeds is het begin ons goed.
Ja, hoop en moed behoeven wij. Wederom zal ons vertrouwen in menschen, in den vooruitgang van menschenwereld en maatschappij op zware proef vaak worden gesteld. Er zullen andermaal woorden gesproken en daden verricht en plannen beraamd worden, welke ons geloof schokken en aan het wankelen zullen brengen. Maar laat ons tevens oogen en hart wijd openen, om ook te vernemen wat van edel willen en bedoelen getuigt, wat komt uit het rijk van waarheid, schoonheid, liefde en vroomheid.
Ieder goed woord, elke reine daad, ieder zuiver streven voede de hoop en beware voor twijfelmoedigheid. Als wij maar behouden het vertrouwen in ons zelf, in eigen willen en kunnen. Als wij maar niet verliezen de kracht tot worstelen met ons zelf, om te trotseeren wat zich tegen ons beste pogen wil verzetten, om staande te blijven, als menschen en omstandigheden schijnen saam te werken ten einde geestdrift uit te blusschen, ons dan latende verkwikken door hen die de hand ons reiken en zeggen: ‘hebt goeden moed, wij gaan met u.’
Wat zal het leven ons brengen? Keeren wij liever de vraag om: ‘wat zullen wij geven?’ Moge dit ons antwoord zijn: wij zullen toonen onze gaven des geestes en alzoo een licht wezen; wij zullen openbaren de warmte van ons hart en alzoo leven wekken; wij zullen doen zien onwankelbaar plichtbesef en daardoor velen brengen tot hun plicht; wij zullen doen aanschouwen gevoel van roeping en verantwoordelijkheid en alzoo in anderen iets schoons versterken; wij zullen openbaren de