‘Ieder blijft op zijn eigen plaats - asjeblieft - en geen lawaai!’ -
Moeders beslist spreken deed opeens alles verstommen. -
‘Maak je niet boos op die lawaaimakers, lieve Ottilia,’ zoo wendde zij zich tot de binnenkomende, ‘wees zoo goed, plaats te nemen?’ -
De toegesprokene zette zich stijf neer. - Er lag iets vijandigs in haar blik en ze ontweek dien van haar schoonzuster. -
Deze was al een heel eind in de 30, maar haar gevuld, frisch gelaat met de opgewekte uitdrukking had iets jeugdigs en kloeks.
‘Jelui hebt zeker een hééle wandeling gemaakt,’ zei ze en keek haar gast eens aan, terwijl ze zelve ook plaats nam. -
Haar heldere, verstandige oogen konden iemand zoo vriendelijk aanzien.
‘Ja, we hebben lang geloopen,’ klonk het haar onwillig tegen.
‘En is onze kleine Ejnar tante nog van dienst geweest?’ ging de huismoeder voort met dat soort vroolijke onverschrokkenheid, die tracht eens anders ontstemdheid te verdrijven. -
Schijnbaar werd de vraag aan Ejnar gedaan, die niets antwoordde, maar op zijn bord keek met een gezichtje, zóó bescheiden, dat het een groote mate van inwendige tevredenheid verried.
Tante zweeg ook en om de dunne lippen speelde een trek van haat.
Even, met vluchtigen blik, keek ze op en zat een oogenblik later weer even stijf en koud als te voren.
Maar in haar binnenste streden trots en verbittering om den voorrang. -
‘Dacht zij - die robuste, roodwangige, in-gezonde vrouw dáár, die nooit gevoeld had, wat verdriet, angst, leegheid en levenszatheid wil zeggen, dacht zij, met haar onhandige sluwheid, te kunnen verhinderen wat toch gebeuren moest!’
Meende ze reeds te zegevieren, omdat het bijzijn van het kind de uitvoering had vertraagd?’....
‘O, die domme gevoelloosheid, niet eens aan een mensch te gunnen om te sterven!....
‘En, hoè wijs en goed was die vrouw in eigen oogen; alle menschen beschouwden haar zoo.’ -
‘Dom was ze - alleen maar dom!’
‘Je bent tante toch niet tot last geweest, Ejnar?’ vroeg de moeder, en zag naar den kleinen jongen met een strengen blik. -
Ze had zich voorgenomen, die hardnekkige dáár tot antwoorden te dwingen. -
Een paar van de zusjes lachten en stieten elkaar aan. -
Ejnar kreeg een kleur en zijn trots ging over in vernedering. Hij was blijkbaar zoo zeker geweest, een goedkeuring te ontvangen en nu hinderde hem het gelach van de zusjes en de verwijten van Mama! -
‘Ejnar en ik kunnen het best samen vinden, is 't niet zoo?’
Een magere, ietwat bevende arm legde zich om Ejnars schouders en opziende, keek hij in een bleek gelaat, dat zich over hem heenboog terwijl een paar vreemde oogen in de zijne blikten, een paar angstig-zoekende oogen met iets hards er in, - dat opééns in zachtheid veranderde....
De kleine kon niet antwoorden.
Half schuw, half vertrouwend keek hij naar haar op en knipoogde tegen zijn zusjes.
‘Nu zagen ze toch, dat tante hem graag bij zich had!’....
‘Het was erg lief van Ejnar, om met me mee te gaan,’ voegde ze er bij, langzaam haar arm losmakend. - In haar ziekelijke verbeelding weerklonk een hoonlach....
‘Zij dáár.... ze moest niet denken, dat ze ièts had uitgewerkt met haar dwang.’ -
En zoo bleef Ejnar tante den heelen dag gezelschap houden en wel in de heerlijkste overeenstemming.
Eindelijk kwam de avond. -
Tante stond eenzaam in haar kamer aan het raam, hare gedachten altijd maar weer rondwarend in 't zelfde doolhof, zooals ze had gedaan honderd malen tot ze er ziek en ten doode toe afgemat van was geworden. - Daar werd een kloppen aan de deur vernomen. -
‘Binnen!’ -
Al haar zelfbeheersching moest ze aanwenden, om niet te laten blijken, hoè haar dit ontstemde.
Het was natuurlijk maar een zeggen, dat het avondeten klaar stond. -
Ze keek onverschillig om. -
Maar het was ons kleine ventje; ‘Mama vraagt, of Nilla mijn bedje niet in ùw kamer mag brengen?’ zei hij.
En een paar lieve, trouwhartige kinderoogen waren op haar gevestigd; verzekerd, dat zijn voorstel haar genoegen zou doen en die gedachte vervulde hem geheel.
Ze dacht nog ‘neen’ te zeggen, maar een geheimzinnige macht, deed haar dit woord terughouden en 't werd tot een schoorvoetend ‘ja.’ -
Met de onverdeelde blijheid van een kind, in een andere kamer te mogen slapen, liep hij hard door de gang en riep:
‘Ja, ik mag ik màg! - Nilla, ik mag daarbinnen slapen!’
Maar zij, die daar stond en hem hoorde, ze kneep haar lippen op elkaar, en misnoegen welde op in haar verbitterd hart. -
....Ondanks alles zou zij hun toonen....
‘O, is het niet het eerste van alle mensche-